3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Stichting Neos (hierna: Neos), die verschillende vormen van begeleid zelfstandig wonen biedt, heeft op 15 juni 2011 een huurovereenkomst met Woonbedrijf gesloten, waarbij Neos een woning aan [het adres] in [plaats] (hierna: de woning) gehuurd heeft van Woonbedrijf en de woning in gebruik heeft gegeven aan [geïntimeerde].
Op 1 mei 2013 hebben Woonbedrijf en [geïntimeerde] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning. In de overeenkomst is het volgende opgenomen:
“
Huurovereenkomst Begeleid Wonen 3 partijen constructie(…)Overwegende dat(…)Deze huurovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de woonbegeleidingsovereenkomst tussen de hulpverlenende instelling en de huurder in dat verband geheten “cliënt-bewoner” en welke overeenkomst als bijlage aan deze huurovereenkomst is toegevoegd en welke onderdeel uitmaakt van deze huurovereenkomst;De woonbegeleidingsovereenkomst, waarin begeleiding belangrijker is dan huren, zonder die begeleiding het bewonen van de woonruimte door huurder niet mogelijk is en huurder geen aanspraak kan maken op huurbescherming;Wanneer de huurder zich niet houdt aan de afspraken uit de woonbegeleidingsovereenkomst, de hulpverlenende instelling eenzijdig de woonbegeleidingsovereenkomst kan beëindigen en de verhuurder tot ontbinding van deze huurovereenkomst zal overgaan;(…)De bestemming van de woning uitsluitend de bestemming heeft van woonruimte die middels een woonbegeleidingsovereenkomst tussen hulpverlenende instelling en cliënt-bewoner kan worden bewoond;Het bewonen van de woning zonder woonbegeleiding of een woonbegeleidingsovereenkomst wordt gezien als strijd met het recht;(…)Artikel 10: Aanvullende bepalingen(…)Beëindiging van de woonbegeleidingsovereenkomst biedt grond voor het ontbinden van deze huurovereenkomst. Een beroep op huurbescherming is in die situatie in strijd met redelijkheid en billijkheid c.q. kan worden beschouwd als misbruik van recht.(…)”.
Eveneens op 1 mei 2013 hebben Neos en [geïntimeerde] een begeleidingsovereenkomst gesloten. In de overeenkomst is het volgende opgenomen:
“3 partijen-Begeleidingsovereenkomst(…)Overwegende dat(…)- deze woonbegeleidingsovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de nog te sluiten huurovereenkomst tussen de corporatie en de cliënt in dat verband alsdan geheten “huurder” en waarbij deze overeenkomst als bijlage aan die huurovereenkomst wordt toegevoegd en welke integraal onderdeel uitmaakt van die huurovereenkomst;- zonder woonbegeleiding het bewonen van woonruimte door cliënt niet mogelijk is en cliënt geen aanspraak kan maken op huurbescherming;- wanneer de cliënt zich niet houdt aan de afspraken uit deze woonbegeleidingsovereenkomst, de woonbegeleider eenzijdig deze woonbegeleidingsovereenkomst kan beëindigen en de corporatie tot ontbinding van de huurovereenkomst zal overgaan zonder recht op vervangende woonruimte.(…)”.
[geïntimeerde] woont samen met haar minderjarige dochter in de woning.
Woonbedrijf heeft klachten van omwonenden ontvangen over overlast die [geïntimeerde] zou veroorzaken en heeft [geïntimeerde] daarop verschillende malen per brief aangesproken.
In een brief van 30 december 2013 schrijft Woonbedrijf aan [geïntimeerde] dat als de overlast niet wordt beëindigd, rechtsmaatregelen getroffen zullen worden.
Bij brief van 11 februari 2014 heeft Neos de woonbegeleidingsovereenkomst per direct beëindigd.
Woonbedrijf heeft bij brief van 11 februari 2014 de huurovereenkomst met [geïntimeerde] opgezegd tegen 11 maart 2014, waarbij [geïntimeerde] is gesommeerd de woning uiterlijk op 11 maart 2014 te ontruimen en ter vrije beschikking van Woonbedrijf te stellen.
[geïntimeerde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
In de bodemzaak heeft de kantonrechter bij vonnis van 11 september 2014 onder meer overwogen dat de opzegging van de woonbegeleidingsovereenkomst, gelet op artikel 7:231 BW, niet de ontbinding van een huurcontract van een onroerende zaak kan meebrengen, maar dat wel in beoordeling genomen kan worden of de feiten die tot de opzegging geleid hebben – neerkomend op voortdurend terugkerende overlast – tekortkomingen opleveren die ontbinding rechtvaardigen. Woonbedrijf is toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerde] structureel (geluids)overlast heeft veroorzaakt. In afwachting van de bewijslevering is iedere verdere beslissing aangehouden.
3.2.1.In onderhavige procedure in kort geding heeft Woonbedrijf in eerste aanleg gevorderd primair [geïntimeerde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, althans veertien dagen, althans een in redelijkheid te bepalen termijn, de woning met alle aanwezige personen en goederen voor zover deze laatste niet het eigendom van Woonbedrijf zijn te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen met afgifte van de sleutels aan Woonbedrijf, en subsidiair om met onmiddellijke ingang, althans binnen twee dagen na betekening van het vonnis, althans een in redelijkheid te bepalen termijn, een einde te maken aan de overlast vanuit de woning, alsmede in en in de nabijheid van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis, alsmede te vermeerderen met de nakosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Woonbedrijf, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] verblijft zonder recht of titel in de woning, nu de woonbegeleidingsovereenkomst is beëindigd. De woonbegeleidingsovereenkomst en de huurovereenkomst zijn zo nauw met elkaar verbonden dat het einde van de een tot gevolg heeft dat ook de ander niet in stand kan blijven; vergelijk hof 29 december 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BK9394. [geïntimeerde] is gelet op de duur en de mate van de overlastklachten ernstig tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Woonbedrijf uit hoofde van de huurovereenkomst. Het belang van de overige huurders bij een ongestoord woongenot, de geloofwaardigheid van Woonbedrijf en het feit dat Woonbedrijf de woning nodig heeft in het kader van hulpverlening aan andere cliënten van Neos en/of reguliere verhuur dient zwaarder te wegen dan het belang van [geïntimeerde] nog langer in de woning te verblijven.
Aangezien Woonbedrijf de woning nodig heeft voor andere huurders heeft zij een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen. Indien de primaire vordering wordt afgewezen, heeft zij er belang bij dat aan [geïntimeerde] een gebod tot het staken van overlast wordt opgelegd, op verbeurte van een dwangsom.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.