ECLI:NL:GHSHE:2014:5210

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
F 200.148.142_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator over minderjarigen in faillissement

In deze zaak gaat het om de vraag of de curatoren in het faillissement van de vader als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de procedure tot benoeming van een bijzondere curator over de minderjarige kinderen. De curatoren, Jan Evert Stadig en Philip Willem Schreurs, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin mr. H.J.M.M. van Boxel werd benoemd tot bijzondere curator. De curatoren stellen dat zij belanghebbenden zijn omdat de benoeming van de bijzondere curator invloed heeft op de rechten en verplichtingen van de kinderen en hun vermogen. De moeder van de kinderen verzet zich tegen de ontvankelijkheid van de curatoren en verzoekt de beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat de curatoren niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De benoeming van een bijzondere curator betreft de uitoefening van het ouderlijk gezag en raakt niet rechtstreeks de rechten en verplichtingen van de curatoren. De curatoren hebben geen gezag over de minderjarigen en kunnen hen niet vertegenwoordigen. Het hof oordeelt dat het belang van de curatoren bij een ordentelijk proces en het maatschappelijk belang dat zij stellen te verdedigen, niet voldoende zijn om hen als belanghebbenden aan te merken. Daarom verklaart het hof de curatoren niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.

De beslissing van het hof is op 11 december 2014 openbaar uitgesproken, waarbij de curatoren niet ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek om benoeming van een opvolgend bijzondere curator.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 december 2014
Zaaknummer: F 200.148.142/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2656614 EJ VERZ 13-767
in de zaak in hoger beroep van:
Jan Evert Stadig en Philip Willem Schreurs,
handelend in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [de vader],
zaakdoende en derhalve wonende te [kantoor- en woonplaats], respectievelijk [kantoor- en woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: Stadig respectievelijk Schreurs, tezamen de curatoren,
advocaat: mr. M.W.M. Nijland-van Oorsouw,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] (Verenigde Arabische Emiraten),
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaten: mr. drs. Q.L.C.M. Bongaerts en mr. L.C. Kapper.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch, van 27 januari 2014, zoals hersteld bij beschikking van die rechtbank van 30 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 april 2014, hebben de curatoren verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de rechtsgronden:
- primair: curatoren aan te wijzen als belanghebbende in de onderhavige procedure en, gezien de belangen van curatoren, een bijzondere curator te benoemen, niet zijnde
mr. Hubert-Jan van Boxel, maar een andere daartoe geschikte persoon, door het hof in goede justitie te bepalen, zodanig dat deze persoon de hierna nader te noemen kinderen [meerderjarig kind 2], [minderjarig kind 1], [minderjarig kind 2] en [minderjarig kind 3] zowel in als buiten rechte kan vertegenwoordigen;
- subsidiair: de curatoren ex artikel 800 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op te roepen om ter terechtzitting te verschijnen, zodat curatoren een verklaring kunnen afleggen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 3 juli 2014, heeft de moeder verzocht de curatoren in hun beroep en verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel om de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling, waarvan op voorhand was aangekondigd dat die uitsluitend betrekking zou hebben op de ontvankelijkheid van de curatoren in het hoger beroep, heeft plaatsgevonden op 6 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Stadig, bijgestaan door mr. Nijland-van Oorsouw;
- namens de moeder mr. Bongaerts en mr. Kapper.
2.3.1.
Schreurs, de heer [de vader] (hierna: de vader), de moeder, mr. H.J.M.M. van Boxel en de Raad voor de Kinderbescherming zijn
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 januari 2014;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de curatoren d.d. 20 oktober 2014;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de curatoren d.d. 23 oktober 2014;
- het V-formulier met één bijlage van de advocaat van de curatoren d.d. 27 oktober 2014;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 21 oktober 2014;
- de brief van mr. H.J.M.M. van Boxel d.d. 31 oktober 2014;
- de ter zitting door de advocaten overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [meerderjarig kind 1] (hierna: [meerderjarig kind 1]), op [geboortedatum] 1994;
- [meerderjarig kind 2] (hierna: [meerderjarig kind 2]), op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats];
- [minderjarig kind 1] (hierna: [minderjarig kind 1]), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats];
- [minderjarig kind 2] (hierna: [minderjarig kind 2]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],
- [minderjarig kind 3] (hierna: [minderjarig kind 3]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
[minderjarig kind 1], [minderjarig kind 2] en [minderjarig kind 3] worden hierna aangeduid als de kinderen.
[meerderjarig kind 1] is op [datum] 2012 meerderjarig geworden en [meerderjarig kind 2] op [datum] 2014.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de thans nog minderjarige kinderen uit.
3.2.
Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2013 is de vader failliet verklaard, waarbij de curatoren tot curator zijn benoemd.
3.3.
De curatoren wensen onderzoek te doen naar een concrete door hen geconstateerde schenkingsconstructie tussen de vader voornoemd en zijn kinderen.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter op verzoek van de moeder met ingang van 27 januari 2014 mr. H.J.M.M. van Boxel benoemd tot bijzondere curator in de zin van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over de toen nog minderjarige kinderen, teneinde de kinderen ter zake hun vermogen, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen maximaal voor de duur van hun minderjarigheid.
3.5.
De curatoren kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De curatoren hebben met betrekking tot hun ontvankelijkheid in het door hen ingestelde hoger beroep - kort samengevat - het volgende standpunt ingenomen.
De curatoren dienen in de onderhavige procedure te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv. Immers, het gaat in deze procedure om het vermogen van de kinderen en om dat van de vader. Omdat deze procedure ook het vermogen van de vader raakt, zijn de curatoren rechtstreeks betrokken. Zij hebben ex artikel 68 FW een vereffeningstaak. In dat kader hebben zij belang bij een proces, waarbij de reconstructie van het vermogen van de vader op een ordentelijke wijze wordt afgewikkeld. Dit proces is gediend met de benoeming van een onafhankelijke bijzondere curator. Van Boxel kan niet als zodanig worden beschouwd omdat hij een intensieve zakelijke relatie met de vader onderhield. Dit (afgeleide) belang is dusdanig krachtig dat de curatoren als rechtstreeks belanghebbenden moeten worden aangemerkt.
Tot slot stellen de curatoren dat zij een maatschappelijk belang verdedigen, namelijk het belang dat de kinderen hebben bij een onafhankelijke bijzondere curator. De kinderen dienen niet te worden belast met civiele en mogelijk strafrechtelijke procedures in verband met de paulianeuze overdracht van vermogen door hun vader.
De moeder heeft het standpunt van de curatoren gemotiveerd bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de curatoren in het hoger beroep.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
In artikel 358 lid 1 en lid 2 Rv is de algemene regel neergelegd dat tegen beschikkingen van de rechtbank in verzoekschriftprocedures hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker, door de in de procedure verschenen belanghebbenden en door andere belanghebbenden. Artikel 798 lid 1 Rv bepaalt dat voor de toepassing van afdeling 1 van titel 6 van Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - dat wil zeggen: in het kader van de rechtspleging in andere zaken betreffende het personen- en familierecht dan scheidingszaken - onder belanghebbende wordt verstaan 'degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft'. Ten slotte volgt uit artikel 806 lid 1 Rv dat - in afwijking van het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv - van een beschikking in een andere zaak betreffende het personen- en familierecht dan een scheidingszaak, hoger beroep slechts kan worden ingesteld door de verzoeker en door een belanghebbende als bedoeld in artikel 798 Rv.
3.7.2.
De vraag die thans aan het hof voorligt is of de curatoren zijn aan te merken als degenen op wier rechten en verplichtingen de benoeming van deze bijzondere curator over de kinderen rechtstreeks betrekking heeft.
3.7.3.
De benoeming van een bijzondere curator over minderjarigen is geregeld in de eerste afdeling van titel 14 van Boek 1 BW, welke titel ziet op het gezag over minderjarige kinderen. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte (artikel 1:245 lid 4 BW). De benoeming van een bijzondere curator dient als een inmenging in de uitoefening van het ouderlijk gezag te worden aangemerkt. Wanneer de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, opent artikel 1:250 BW de mogelijkheid dat de (kanton)rechter een bijzondere curator benoemt, die dan de belangen van de minderjarige in het conflict behartigt en daarbij zo nodig als vertegenwoordiger van de minderjarige optreedt in de plaats van diens wettelijke vertegenwoordiger.
Uit het voorgaande volgt dat de benoeming van een bijzondere curator ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen, in casu het recht van de met gezag beklede ouders(s) om de minderjarigen in en buiten rechte te vertegenwoordigen. De rechten en verplichtingen van de curatoren in het faillissement van een van de ouders worden daardoor niet rechtstreeks geraakt in de zin van art. 798 lid 1 Rv. De curatoren hebben immers niet het gezag over de minderjarigen en hebben niet het recht hen te vertegenwoordigen.
Het door de curatoren gestelde belang bij een ordentelijk proces doet aan het vorenstaande niet af. Het belang van de curatoren bij eventuele ongedaan making van een schenking kan gelet op het voorgaande niet ertoe leiden dat zij worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv bij de benoeming van de bijzondere curator over de kinderen. Evenmin kan aan het vorenstaande afdoen het maatschappelijk belang dat de curatoren stellen te verdedigen.
Gelet op het voorgaande kunnen de curatoren in de onderhavige procedure niet worden beschouwd als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv en evenmin als belanghebbenden in de zin van artikel 806 lid 1 Rv. Het hof zal de curatoren derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het door hen ingestelde hoger beroep. Gelet op dit oordeel komt het hof niet toe aan de door de curatoren verzochte ambtshalve benoeming - na ontslag van Van Boxel - van een opvolgend bijzondere curator.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de curatoren niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.E.M. Renckens en
A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2014.