In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie. De man, appellant, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2013 aangevochten, waarin zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie werd afgewezen. De man verzocht het hof om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen per 8 februari 2013 te bepalen op nihil of op een bedrag dat het hof redelijk acht. De vrouw, verweerster, heeft het beroep van de man bestreden en verzocht de beschikking te bekrachtigen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 6 november 2014, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder brieven van de advocaten en pleitaantekeningen. De man en vrouw hebben samen twee kinderen, die bij de vrouw wonen. De man heeft de kinderen erkend en is verplicht om bij te dragen in de kosten van hun verzorging en opvoeding.
Het hof heeft de financiële situatie van de man beoordeeld, waarbij het inkomen en de draagkracht van beide ouders zijn meegenomen. De man heeft een ontbindingsvergoeding ontvangen na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, maar stelt dat zijn draagkracht onvoldoende is om de vastgestelde alimentatie te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen aan alimentatie niet in geschil is en dat de draagkracht van de man in de periode van 8 februari 2013 tot 1 januari 2015 varieert.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de kinderalimentatie voor de verschillende periodes vastgesteld. De man moet nu een bijdrage betalen die varieert van € 197,- tot € 288,- per kind per maand, afhankelijk van de periode. Tevens is bepaald dat de vrouw geen terugbetaling hoeft te doen van eventueel teveel betaalde alimentatie, aangezien deze is besteed aan de kinderen.