Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/169356/HA ZA 12-86)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende incidentele vordering tot primair schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv en subsidiair zekerheidstelling ex artikel 235 Rv, met productie;
- de conclusie van eis in het incident tot schorsing ex artikel 351 Rv althans tot zekerheidstelling ex artikel 235 Rv;
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 351 Rv en subsidiair zekerheidstelling ex artikel 235 Rv;
- het pleidooi in het incident, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brief van 27 januari 2015 door de curator toegezonden producties, die hij bij het pleidooi in het geding heeft gebracht.
3.De beoordeling
in het incidentvordert de bank primair schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv en subsidiair zekerheidstelling ex artikel 235 Rv.
De rechtbank heeft voorts bij de beoordeling van de vordering van de curator het toepasselijke Belgische recht onmiskenbaar onjuist toegepast en uitgelegd. Tenuitvoerlegging van het vonnis door de curator zou misbruik van recht opleveren nu de curator geen enkel rechtens te respecteren belang heeft bij onmiddellijke tenuitvoerlegging. De bank heeft juist veel belang bij het niet tenuitvoerleggen van het vonnis om te voorkomen dat ze achterblijft met een onverhaalbare vordering op de boedel. Het belang van de bank weegt in ieder geval zwaarder dan dat van de curator, aldus de bank.
In dit geval is toegang van de bank tot de rechter niet in het geding. In haar toegang tot de rechter wordt de bank geenszins belemmerd.
Ook houdt artikel 6 EVRM niet een “recht op herstel” in zoals door de bank gesteld. Dat een veroordelend vonnis tegen een particulier feitelijk niet kan worden geëffectueerd omdat deze particulier daaraan niet voldoet of niet kan voldoen levert geen schending van artikel 6 EVRM op (EHRM 27 mei 2003 (Sanglier/Frankrijk)).
Uit artikel 6 EVRM kan dus niet worden afgeleid dat een rechtsmiddel praktisch en effectief moet zijn in de zin dat de uitkomst daadwerkelijk moet (kunnen) leiden tot herstel als door de bank bedoeld.
Van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval geen sprake. Mede gelet op hetgeen door de curator is aangevoerd kan niet worden gezegd dat de rechtbank klaarblijkelijk de plank heeft misgeslagen door te oordelen dat de bank niet heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting op grond van de in de (Belgische) Wet van 11 januari 1993 tot Voorkoming van het Gebruik van het Financiële Stelsel voor het Witwassen van Geld en de Financiering van Terrorisme. en dat de bank door de ogen te sluiten voor de herkomst van de gelden – en daarmee voor een zeer wezenlijk gegeven bij het voorkomen van misbruik en witwassen – zich de mogelijkheid heeft onthouden te beoordelen of zij wellicht instrumenteel was bij het verduisteren door [gerechtsdeurwaarder] van aan derden toebehorende gelden, noch door voorts te oordelen dat in dit geval sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 1382 en 1383 BW (België).
De bezwaren tegen de desbetreffende overwegingen en oordelen van de rechtbank kan de bank aan de orde stellen in de hoofdzaak in hoger beroep.
Inzake de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de uitvoerbaarverklaring bij voorraad overweegt het hof voorts het volgende.
gemotiveerdebeslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de incidenteel eiser of verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag zal moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Dit vereiste geldt niet als een gemotiveerde beslissing ontbreekt.
Zoals uit het slot van rechtsoverweging 3.6 blijkt heeft de voorzieningenrechter een gemotiveerde beslissing gegeven, zodat dit vereiste van toepassing is.
Als in het ongelijk gestelde partij zal de bank in de kosten van het geding in het incident te worden veroordeeld.