ECLI:NL:GHSHE:2015:1519

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
20-000192-14 OWV
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een ontnemingsvordering die was ingesteld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, geboren in 1975, was eerder veroordeeld voor witwassen en het profiteren van misdrijf. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag van € 103.000,-- aan de Staat, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Zowel de veroordeelde als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De officier van justitie trok zijn hoger beroep in, maar het hof heeft de zaak alsnog behandeld.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 106.475,00. De verdediging heeft echter betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn vordering, of dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de omvang van het door de veroordeelde verkregen voordeel vast te stellen. Het hof oordeelde dat het dossier volstrekt onvoldoende aanknopingspunten bevatte om het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de ontnemingsvordering afgewezen. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. A.R.O. Mooy, en de raadsheren mr. P.T. Gründemann en mr. G.Th.C. van der Bilt. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van griffier mr. M.F.S. ter Heide. Het hof concludeerde dat er geen basis was voor de oplegging van een betalingsverplichting aan de Staat, gezien het gebrek aan bewijs voor het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000192-14 OWV
Uitspraak : 24 april 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2014 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-885022-07 tegen:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij aan veroordeelde de verplichting werd opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 103.000,-- ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel dat zij door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan zij is veroordeeld heeft verkregen.
Hoger beroep
De veroordeelde en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. De officier van justitie heeft het hoger beroep op 7 februari 2014 ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de hoogte van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op het bedrag van € 106.475,00 en aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 101.475,00.
De verdediging heeft bepleit:
  • primair dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn ontnemingsvordering dan wel dat de ontnemingsvordering zal worden afgewezen;
  • subsidiair dat de eventueel op te leggen betalingsverplichting zal worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot de vaststelling van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 8.399.583,80. Ter terechtzitting in eerste aanleg is dit bedrag gematigd tot € 514.338,86 en ter terechtzitting in hoger beroep is het gematigd tot € 106.475,00.
De beoordeling

A.

Veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 juni 2010 in de strafzaak onder parketnummer 01/885022-07 tot straf veroordeeld ter zake van (bewezen verklaard onder 1.) medeplegen van een gewoonte maken van witwassen, gepleegd in de periode van 1 februari 2004 tot en met 13 maart 2007, in eendaadse samenloop gepleegd met (bewezen verklaard onder 2.) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd in de periode van
1 februari 2004 tot en met 13 maart 2007.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, veroordeelde wederrechtelijk voordeel – waaronder begrepen besparing van kosten – heeft verkregen door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde dan wel soortgelijke feiten dan wel andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

B.

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier staat naar het oordeel van het hof vast dat veroordeelde door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, aangezien zij profijt heeft gehad van de door misdrijf verkregen gelden uit de door [medeveroordeelde] gepleegde strafbare feiten.
Het voorliggende dossier bevat evenwel volstrekt onvoldoende aanknopingspunten om de omvang van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. De vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van het openbaar ministerie moet derhalve worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Wijstaf de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. G.Th.C. van der Bilt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 24 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.Th.C. van der Bilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.