ECLI:NL:GHSHE:2015:1669

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
Wr 228-04-2015
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in belastingzaken met betrekking tot microfiches van rekeninghouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker tegen de rechters mrs. P.C. van der Vegt en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer. Het wrakingsverzoek was ingediend in het kader van belastingzaken die op dezelfde dag behandeld werden door de meervoudige belastingkamer. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.M.H. Römkens, stelde dat de rechters niet onpartijdig konden oordelen, omdat zij eerder in een vergelijkbare zaak hadden geoordeeld over de rechtmatigheid van de verkrijging van microfiches door de Nederlandse fiscus. Verzoeker vreesde dat de rechters hierdoor vooringenomen zouden zijn in zijn zaak.

De wrakingskamer heeft het verzoek ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoeker als de betrokken rechters aanwezig waren. De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben hun standpunt toegelicht. De wrakingskamer heeft vervolgens de gronden van het verzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor onpartijdigheid zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).

De wrakingskamer concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de rechters eerder in een andere zaak hadden geoordeeld, niet voldoende was om aan te nemen dat zij vooringenomen waren. Het Hof benadrukte dat rechters geacht worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien verzoeker in de eerdere zaak geen partij was en de rechters vrij zijn in hun oordelen, werd het wrakingsverzoek afgewezen. Het proces in de hoofdzaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummer: wraking 228-04-2015
Reisnummer: 200.166.847/01
Datum uitspraak: 11 maart 2015
BESLISSING
op het verzoek als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de zaken met zaaknummers 14/00398 tot en met 14/00420 van [verzoeker],
hierna te noemen: verzoeker,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg,
hierna te noemen: de Inspecteur,
strekkende tot wraking van mrs. P.C. van der Vegt en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer.

1.Het procesverloop

De bovengenoemde belastingzaken zijn op de zitting van 11 maart 2015 in behandeling genomen door de meervoudige belastingkamer bestaande uit mrs. P.C. van der Vegt (voorzitter), W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en W.A. Sijberden. Bij de aanvang van de zitting heeft mr. J.M.H. Römkens, advocaat te Maastricht, namens verzoeker een verzoek tot wraking van mrs. Van der Vegt en Van Nispen tot Sevenaer gedaan.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek terstond ter zitting van 11 maart 2015 behandeld, alwaar
mrs. Van der Vegt en Van Nispen tot Sevenaer alsmede verzoeker en zijn gemachtigde mr. Römkens zijn verschenen en gehoord. Bij die gelegenheid heeft mr. Römkens het wrakingsverzoek nader toegelicht.
Mr. Van der Vegt en mr. Van Nispen tot Sevenaer hebben ieder medegedeeld niet in de wraking te berusten en hebben ieder mondeling gereageerd op het wrakingsverzoek.
Na de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en heeft de wrakingskamer aanstonds deze uitspraak gedaan.

2.De gronden voor de wraking

Aan het wrakingsverzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat mrs. Van der Vegt en Van Nispen tot Sevenaer, die als lid van de meervoudige belastingkamer over zijn zaken moeten oordelen, in een vergelijkbare zaak (betreffende een andere belanghebbende, met dezelfde gemachtigde mr. Römkens) op 4 december 2014 als lid van de meervoudige belastingkamer uitspraak hebben gedaan over de vraag of de microfiches (met gegevens van rekeninghouders bij de Luxemburgse bank KB-Lux) door de Nederlandse fiscus op rechtmatige wijze zijn verkregen (uitspraak gerechtshof ’s-Hertogenbosch, meervoudige belastingkamer van 4 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5201). Verzoeker is van oordeel dat mrs. Van der Vegt en Van Nispen tot Sevenaer onvoldoende in staat zullen zijn terug te komen op dit oordeel (welk oordeel volgens verzoeker onjuist is) en aldus niet zonder vooringenomenheid in de zaken van verzoeker zullen kunnen oordelen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
De enkele omstandigheid dat mrs. Van der Vegt en Van Nispen tot Sevenaer in een vergelijkbare zaak, echter betreffende een andere belanghebbende, op grond van de in die zaak aangevoerde feiten en omstandigheden en het in die zaak uitgevoerde onderzoek hebben beslist dat de microfiches door de Nederlandse fiscus niet op onrechtmatige wijze zijn verkregen, levert nog geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor onder 3.1 bedoeld. Het hoort tot de normale, wettelijke taak van de rechter, die heeft te beslissen over geschillen die aan hem zijn voorgelegd, daarbij slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen in die zaak naar voren is gebracht en bij gelegenheid van het onderzoek in die zaak is gebleken, en daarbij hetgeen hij heeft beslist in andere zaken tussen andere partijen buiten beschouwing te laten (vergelijk HR 20 april 2004, NJ 2005, 241).
3.3.
In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 4 december 2014 was verzoeker geen partij en is geen oordeel gegeven over de aan verzoeker opgelegde (navorderings)aanslagen.
Mr. Van der Vegt en mr. Van Nispen tot Sevenaer staan vrij in de belastingzaken van verzoeker en zijn op generlei wijze gebonden aan hetgeen in de eerdere zaak is onderzocht en beslist.
Van bijzondere omstandigheden, die in dit geval tot een afwijking van onder 3.1 en 3.2 vermelde uitgangspunten zouden moeten leiden, is de wrakingskamer niet gebleken.
3.4.
De conclusie is dat uit hetgeen mr. Römkes heeft aangevoerd niet kan worden afgeleid dat mr. Van der Vegt en mr. Van Nispen tot Sevenaer in de thans aanhangige zaken een vooringenomenheid jegens verzoeker koesteren, noch dat de dienaangaande bij verzoeker bestaande vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek is dan ook niet toewijsbaar.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het wrakingsverzoek;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de Inspecteur, alsmede aan mr. Van der Vegt en mr. Van Nispen tot Sevenaer.
Aldus gedaan door mrs. J.M. Brandenburg, voorzitter, J.C.A.M. Claassens en O.G.H. Milar, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van Wendel de Joode, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.