ECLI:NL:GHSHE:2015:1895

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
HD 200.141.252_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stilzwijgende aanvaarding van de nalatenschap en legitieme portie

In deze zaak gaat het om de vraag of de nalatenschap van de vader van de partijen stilzwijgend is aanvaard in de zin van artikel 4:192 lid 1 BW en of de appellant nog een beroep kan doen op zijn legitieme portie. De appellant, een van de erfgenamen, heeft in hoger beroep de afwijzing van zijn vorderingen door de rechtbank bestreden. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant zijn aandeel in de nalatenschap in mei 2007 had aanvaard door een geldbedrag te accepteren dat hem door zijn broers en zus was gegeven na de bijzetting van de urn van zijn vader. De appellant betwistte deze aanvaarding en stelde dat hij niet op de hoogte was van de afwikkeling van de nalatenschap.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Het hof concludeert dat de appellant zich ondubbelzinnig als erfgenaam heeft gedragen door het geldbedrag te accepteren, wat volgens de wet kan worden gezien als stilzwijgende aanvaarding van de nalatenschap. Het hof wijst erop dat de appellant niet tijdig een beroep heeft gedaan op zijn legitieme portie, wat betekent dat hij zijn recht op deze portie heeft verloren. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de appellant geen belang meer heeft bij zijn vorderingen, aangezien de verdeling van de nalatenschap al had plaatsgevonden.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellant in hoger beroep af. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.141.252/01
arrest van 26 mei 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. A. Buth te Middelharnis,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats],

3. [geïntimeerde 3],

wonende te [woonplaats],

4. [geïntimeerde 4],

wonende te [woonplaats],

5. [geïntimeerde 5],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden],
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 november 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 14 augustus 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/256619 HAZA 12-1070)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 27 februari 2013.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord met producties;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
3.1.1.
Partijen zijn broers respectievelijk zus van elkaar. Hun moeder (hierna: moeder van [de erfgenamen]) is op 18 februari 2005 overleden en hun vader (hierna: vader van [de erfgenamen]) op 28 februari 2007.
Partijen hebben een geschil over de afwikkeling van de nalatenschap van vader van [de erfgenamen].
Zowel moeder van [de erfgenamen] als vader van [de erfgenamen] hadden in een testament beschikt over hun nalatenschap. Beide testamenten bevatten een ouderlijke boedelverdeling naar oud recht (artikel 4:1167 oud BW), inhoudende – kort gezegd – dat aan de overlevende echtgeno(o)t(e) alle activa van de nalatenschap werden toegedeeld onder de verplichting om alle schulden van de nalatenschap te voldoen en onder de gehoudenheid om aan de overige erfgenamen (partijen in deze procedure) een gelijk aandeel in contanten in de waarde van de nalatenschap uit te betalen met dien verstande dat deze vorderingen in contanten pas opeisbar werden bij het overlijden van de overlevende echtgeno(o)t(e). In de testamenten is verder bepaald dat alle afstammelingen vrijgesteld worden van de verplichting tot inbreng van schenkingen.
3.1.2.
[appellant] maakt jegens [geïntimeerden] aan spraak op zijn legitieme portie in de nalatenschap van vader van [de erfgenamen]. Om te kunnen berekenen wat de omvang van zijn legitieme portie is vorderde hij in eerste aanleg (samengevat) de veroordeling van [geïntimeerden] tot het afleggen van rekening en verantwoording van het beheer en van de afwikkeling van de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] alsmede de veroordeling van [geïntimeerden] om aan hem de informatie te verstrekken die nodig is bij de berekening van de legitieme portie, waaronder in ieder geval de documenten, genoemd onder randnummer 20 van de inleidende dagvaarding, een en ander op verbeurte van een dwangsom.
[geïntimeerden] vorderden in voorwaardelijke reconventie (voor het geval aan [appellant] nog een legitieme portie met betrekking tot de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] toe zou komen) hen te machtigen om mede namens [appellant] informatie in te winnen bij derden en te bepalen dat de kosten daarvan voor rekening van [appellant] zouden komen.
3.1.3.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellant] afgewezen na te hebben overwogen dat [appellant] zijn aandeel in de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] omstreeks mei 2007 zuiver heeft aanvaard en dat hij geen belang heeft bij informatie over zijn legitieme portie omdat hij niet tijdig een beroep op zijn legitieme portie heeft gedaan.
De rechtbank heeft de reconventionele vordering niet beoordeeld omdat niet aan de voorwaarde voor die vordering was voldaan. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
3.2.
[appellant] kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen en is in hoger beroep gekomen. Hij heeft in hoger beroep zijn vordering gewijzigd: hij vordert niet langer dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording. Hij vordert thans, naast de veroordeling van [geïntimeerden] om aan hem de informatie te verstrekken die nodig is om zijn legitieme portie te kunnen berekenen, tevens hem te machtigen mede namens [geïntimeerden] informatie bij derden op te vragen die nodig is om de legitieme portie te berekenen, dit op kosten van [geïntimeerden]
3.3.
Tegen de voormelde eiswijziging op zichzelf is door [geïntimeerden] geen bezwaar gemaakt. De eiswijziging is toelaatbaar. Het hof zal daarom uitgaan van de in hoger beroep gewijzigde eis.
3.4.
De eerste grief van [appellant] houdt in dat de rechtbank de feiten niet compleet heeft weergegeven.
Het hof zal de door [appellant] genoemde feiten, voor zover ze voor de beslissing van het hof van belang zijn, hierna in de beoordeling betrekken.
3.5.1.
De grieven II, III en IV van [appellant] hebben betrekking op het oordeel van de rechtbank dat [appellant] de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] zuiver heeft aanvaard.
De rechtbank baseerde haar oordeel in het bijzonder op de gang van zaken tijdens een bijeenkomst van partijen omstreeks mei 2007, na het bijzetten van de urn van de op 28 februari 2007 overleden vader van [de erfgenamen]. Tijdens die bijeenkomst heeft [geïntimeerde 2] (geïntimeerde sub 2) aan ieder van de aanwezigen een enveloppe met een geldbedrag uitgereikt. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant], door het aannemen en houden van een bedrag van ongeveer € 2.500,- waarvan hij wist dat het afkomstig was uit de nalatenschap van vader van [de erfgenamen], zich heeft gedragen als een erfgenaam die deelneemt aan de verdeling en daarmee als een erfgenaam die de nalatenschap zuiver heeft aanvaard.
[appellant] bestrijdt met zijn grieven dit oordeel van de rechtbank. Volgens hem is er tijdens de bijeenkomst omstreeks mei 2007 in het geheel niet gesproken over de afwikkeling van de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] en hoefde hij er geen rekening mee te houden, gelet op het feit dat de ouders van partijen zeer vermogend waren, dat de uitbetaling aan hem van een zeer gering bedrag aangemerkt zou worden als verdeling van de nalatenschap. In ieder geval acht hij het standpunt van [geïntimeerden] dat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, in strijd met de jegens hem in acht te nemen redelijkheid en billijkheid.
3.5.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge artikel 4:191 BW wordt de keuze om een nalatenschap zuiver te aanvaarden gedaan door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis. Daarnaast kan, ingevolge artikel 4:192 lid 1 BW zuivere aanvaarding ook stilzwijgend plaatsvinden, doordat een erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan.
De rechtbank heeft de zuivere aanvaarding door [appellant] gebaseerd op laatstgenoemde wettelijke bepaling.
[appellant] bestrijdt dit oordeel van de rechtbank.
3.5.3.
Bij de beoordeling van de vraag of in deze zaak sprake is van een stilzwijgende zuivere aanvaarding in de zin van artikel 4:192 lid 1 BW dient zowel uitleg van deze bepaling als van de feiten en omstandigheden in deze zaak plaats te vinden.
Wat betreft de uitleg van artikel 4:192 lid 1 BW is de wetgeschiedenis van belang, welke wetsgeschiedenis, voor zover relevant, is weergegeven in de uitspraak van de Hoge Raad van 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1489. In dat arrest is (in rechtsoverweging 3.4.3.) het volgende vermeld:
In de T.M. bij art. 4:192 BW (Parl. Gesch. Vaststellingswet Boek 4 BW, p. 932) is onder meer opgemerkt dat het enige dat nodig is om van stilzwijgende aanvaarding van een nalatenschap te kunnen spreken, is dat de erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als erfgenaam gedraagt.
In de MvA II bij deze bepaling (Parl. Gesch. Vaststellingswet Boek 4 BW, p. 933-934) is onder meer opgemerkt dat van zuivere aanvaarding geen sprake is indien de erfgenaam daden van beheer verricht. Van zuivere aanvaarding is wél sprake indien de erfgenaam over de goederen van de nalatenschap als heer en meester beschikt of wanneer hij, eventueel in een andere vorm dan een verklaring ter griffie, duidelijk aan de schuldeisers van de nalatenschap doet blijken dat hij de schulden van de nalatenschap geheel voor zijn rekening neemt. Wanneer er twee of meer erfgenamen zijn, hangt het in beginsel van de gedragingen van iedere erfgenaam afzonderlijk af of hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard.
De Hoge Raad overweegt onder 3.4.4. van het arrest (onder verwijzing naar een eerder arrest van 26 april 1968) dat het antwoord op de vraag of uit de gedragingen van een erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid om de erfenis stilzwijgend te aanvaarden, afhangt van de omstandigheden van het geval.
3.5.4.
Wat de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak betreft is allereerst van belang wat de omvang is van de nalatenschap van vader van [de erfgenamen]. Volgens [geïntimeerden] bestond ten tijde van het overlijden van vader van [de erfgenamen] diens nalatenschap uit de volgende activa en passiva:
Activa:
ABN-AMRO bankrekening 51.25.80.456 € 1.996,-
ABN-AMRO bankrekening 45.08.05.379 € 23.000,-
Passiva:
Erfdelen moeder van [de erfgenamen] € 12.500,-
Begrafeniskosten € 6.252,-
Deze gegevens zijn opgenomen in de successieaangifte en door de belastingdienst geaccepteerd.
Voor zover [appellant] bedoeld heeft te stellen dat de omvang van de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] ten tijde van diens overlijden anders was, heeft hij die stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat om die reden uit van de juistheid van het standpunt van [geïntimeerden]
3.5.5.
Van belang is voorts de gang van zaken tijdens de bijeenkomst van partijen omstreeks mei 2007 bij [geïntimeerde 2] thuis, na de bijzetting van de urn van vader van [de erfgenamen]. Omtrent die gang van zaken is door alle partijen verklaard bij gelegenheid van de comparitie van partijen bij de rechtbank op 21 mei 2013. [geïntimeerde 2] heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij aan alle aanwezigen een (willekeurige) enveloppe heeft gegeven en er bij heeft gezegd: “ dit is het laatste; de begrafenis is betaald en dit is er over.” [geïntimeerde 5] (geïntimeerde sub 5) heeft verklaard: [geïntimeerde 2] heeft de enveloppen gepakt en gegeven en daarbij gezegd dat de rekeningen betaald zijn, het geld van de bankrekeningen is gehaald en dit was er over.
Alle partijen, behalve [appellant], hebben verklaard dat er in de enveloppen ongeveer € 2.500,- à € 2.600,- zat en dat na het uitdelen van de enveloppen voor iedereen de zaak gesloten was omdat de erfenis van vader hiermee verdeeld was.
Wat de hoogte van het bedrag in de enveloppen betreft heeft [appellant] verklaard dat hij niet meer precies weet welk bedrag in zijn enveloppe zat en dat hetgeen zijn broers en zus op dit punt hebben verklaard kan kloppen, maar dat in zijn beleving de erfenis nog niet verdeeld was.
3.5.6.
Het hof is, gelet op de voormelde verklaringen, van oordeel dat het tijdens de bijeenkomst van partijen omstreeks mei 2007 voor alle aanwezigen, dus ook voor [appellant], duidelijk moet zijn geweest dat de enveloppen met geld die aan alle aanwezigen werden uitgedeeld, betrekking hadden op de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] en op de verdeling daarvan.
Door zijn enveloppe zonder voorbehoud te aanvaarden en het geld (ook na het openmaken van de enveloppe) te houden heeft [appellant] zich, ook naar het oordeel van het hof, ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedragen.
Mede van belang in dit verband is dat [appellant] in de jaren ná de bijeenkomst van omstreeks mei 2007 (tot aan zijn brief van 21 december 2011) niet is teruggekomen op de gang van zaken tijdens de bijeenkomst omstreeks mei 2007. [appellant] stelt weliswaar dat hij herhaaldelijk aan [geïntimeerde 2] nadere informatie heeft gevraagd maar dit wordt betwist en enige concretisering of onderbouwing van deze stelling van [appellant] ontbreekt, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
Het hof merkt verder op dat de zuivere aanvaarding van de nalatenschap door [appellant] ook bevestiging vindt in diens brief van 21 december 2011 aan [geïntimeerde 1], waarin hij immers schrijft:
“Voordat ik overga tot juridische maatregelen stel ik jullie in de gelegenheid om mij volledig te informeren en een voorstel te doen om mij financieel te geven waar ik als mede-erfgenaam zowel tijdens het leven van mijn ouders als na hun overlijden recht op had en heb.(…) Ik deel jullie mede dat ik aanspraak maak op de erfenis van mijn ouders en dat ik volledig geïnformeerd wens te worden over de verdeling van deze nalatenschappen. Jullie zullen mij deelachtig moeten laten worden in het vermogen van mijn ouders, op een gelijkwaardige wijze zoals jullie daarin zowel tijdens leven als na overlijden deelachtig zijn geworden.”
Naar het oordeel van het hof kan deze brief in redelijkheid niet anders worden gelezen dan als mededeling van [appellant] dat hij ontevreden is over de verdeling van de nalatenschap en dat hij alsnog zijn aandeel als erfgenaam in de nalatenschap wenst te ontvangen.
3.5.7.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat [appellant] de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] zuiver heeft aanvaard. Ingevolge artikel 4:190 lid 4 BW is deze keuze onherroepelijk. [appellant] stelt weliswaar dat hij meende dat de verdeling tijdens de bijeenkomst van partijen omstreeks mei 2007 slechts betrekking had op een (klein) deel van de nalatenschap, maar dit standpunt kan hem niet baten. In het licht van het bepaalde in artikel 4:190 lid 3 BW betekent de aanvaarding van een deel van de nalatenschap dat de erfgenaam het erfgenaamschap als geheel aanvaardt.
In het licht van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor weergegeven valt evenmin in te zien dat het standpunt van [geïntimeerden] dat [appellant] de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] zuiver heeft aanvaard, in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid die erfgenamen jegens elkaar in acht moeten nemen.
De conclusie is dat de grieven II, III en IV falen.
3.6.1.
Het hof is voorts van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor onder de rechtsoverwegingen 3.5.4. tot en met 3.5.7 is overwogen, dat moet worden geconcludeerd dat de nalatenschap van vader van [de erfgenamen], met het uitdelen van de enveloppen tijdens de bijeenkomst van partijen omstreeks mei 2007 en met het zonder voorbehoud aanvaarden en behouden daarvan, de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] is verdeeld. [geïntimeerden] stellen terecht dat zij er in ieder geval gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat de verdeling van de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] voltooid was. Indien [appellant] van mening is dat er grond is voor vernietiging van de verdeling dan had het op zijn weg gelegen op dat punt een rechtsvordering in te stellen. [geïntimeerden] hebben er terecht op gewezen dat het recht om vernietiging van de verdeling te vorderen inmiddels is vervallen (artikel 3:200 BW).
3.6.2.
Nu de verdeling van de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] heeft plaatsgevonden, komt reeds om die reden aan [appellant] geen beroep meer toe op zijn legitieme portie.
Daar komt bij dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet binnen de vervaltermijn van artikel 4:85 lid 1 BW een beroep op zijn legitieme portie heeft gedaan. Een dergelijk beroep moet worden gedaan door middel van een mededeling aan de gezamenlijke erfgenamen ([appellant] pretendeert immers als legitimaris op hen een vordering te hebben) en een mededeling als hier bedoeld is niet vóór het verstrijken van de vervaltermijn gedaan.
De verklaring van [appellant] ter griffie van de rechtbank d.d. 16 februari 2012 inhoudende dat hij de nalatenschap van vader van [de erfgenamen] verwerpt en dat hij zijn legitieme portie opeist, kan niet als een mededeling als hiervoor bedoeld worden aangemerkt. In de brief van [appellant] aan [geïntimeerde 1] van 21 december 2011 valt naar het oordeel van het hof evenmin een beroep op de legitieme portie te lezen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
3.6.3.
Het voorgaande betekent dat ook de grieven V en VI van [appellant] falen.
3.7.
[appellant] heeft ook nog een tweede grief VI aangevoerd, betrekking hebbend op de afwijzing van zijn vordering in eerste aanleg om [geïntimeerden] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording. Nu die vordering in hoger beroep niet is gehandhaafd heeft [appellant] bij deze grief geen belang meer.
3.8.
Grief VII is een zogenaamde “veeggrief”” zonder zelfstandige betekenis. Ook die grief faalt.
3.9.
De conclusie is dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd en dat het in hoger beroep door middel van een wijziging van eis gevorderde moet worden afgewezen.
Op grond van de familierelatie van partijen zal het hof de kosten van het hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af hetgeen in hoger beroep bij wijze van wijziging van eis is gevorderd;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 mei 2015.
griffier rolraadsheer