ECLI:NL:GHSHE:2015:1940

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
14-00301
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de heffing van gemeentelijke leges voor een omgevingsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Haaren tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant. De Rechtbank had de legesnota van € 9.308,78, die in rekening was gebracht voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning, vernietigd. De belanghebbende had op 15 december 2010 een aanvraag ingediend voor de uitbreiding van een varkensstal. De gemeente bevestigde de ontvangst van de aanvraag en vroeg om aanvullende gegevens, die op 22 april 2011 werden ontvangen. De gemeente heeft de aanvraag inhoudelijk beoordeeld en ter zake besluiten genomen, maar de belanghebbende trok de aanvraag in op 10 januari 2012. De heffingsambtenaar stelde dat de leges terecht waren geheven, omdat de aanvraag in behandeling was genomen. De Rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende handelingen waren verricht door de gemeente om te concluderen dat de aanvraag daadwerkelijk in behandeling was genomen.

Tijdens de zitting bij het Hof op 27 maart 2015 werden verschillende producties besproken die door de heffingsambtenaar waren ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt. Het Hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de aanvraag in behandeling was genomen, ondanks de latere intrekking door de belanghebbende. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en bevestigde de uitspraak van de heffingsambtenaar, waarmee de leges werden gehandhaafd. Het Hof oordeelde dat de leges terecht waren geheven en dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00301
Uitspraak op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Haaren,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 10 januari 2014, nummer SHE 13/1717, in het geding tussen
de heer
[belanghebbende]te
[woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en de
Heffingsambtenaar,
inzake de hierna te vermelden schriftelijke kennisgeving betreffende gemeentelijke leges.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij schriftelijke kennisgeving van 18 januari 2012 heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 9.308,78 aan gemeentelijke leges in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van de op 15 december 2010 door belanghebbende ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning betreffende het uitbreiden van een varkensstal van stal 2d aan de [a-straat] 5 in [woonplaats]. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de legesnota gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar alsmede de legesnota vernietigd, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 974 en de Heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 27 maart 2015 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], advocaat te [B], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C].
1.5.
De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een 12-tal producties overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij ter staving van de door de gemeente in reactie op de ingediende aanvraag naar zij stelt verrichte diensten. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij er bezwaar tegen heeft dat al deze producties van de Heffingsambtenaar tot de stukken van het geding worden gerekend. Het Hof zal op deze aangelegenheid hierna nader ingaan (4.1 e.v.).
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Op 15 december 2010 heeft belanghebbende de in 1.1 bedoelde aanvraag ingediend. Bij brief van 21 december 2010 heeft de gemeente de ontvangst van deze aanvraag bevestigd en bij brief van 18 januari 2011 heeft de gemeente aan belanghebbende bericht dat de aanvraag is geregistreerd onder nummer [nummer 1].
2.2.
Bij brief van 28 april 2011 bericht de gemeente aan belanghebbende dat de aanvullende gegevens, waar bij brief van 23 februari 2011 om was verzocht, op 22 april 2011 zijn ontvangen en beoordeeld. De gemeente geeft tevens aan dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning aan de geldende voorschriften voldoet en als gevolg daarvan in behandeling kan worden genomen.
2.3.
Bij brief van 18 juli 2011 bericht de gemeente belanghebbende over de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
2.4.
Bij brief van 17 januari 2012 heeft de gemeente belanghebbende het volgende bericht:
“Op basis van de resultaten van de beoordeling van uw aanvraag heeft u aangegeven de aanvraag te willen intrekken. Wij hebben uw verzoek tot intrekken van de aanvraag op 10 januari 2012 ontvangen. De behandeling van uw aanvraag hebben wij beëindigd.
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning bent u leges verschuldigd. U ontvangt voor de verrichte werkzaamheden een aparte factuur.”
2.5.
Met dagtekening 18 januari 2012 heeft de Heffingsambtenaar voornoemde leges in rekening gebracht. De totale leges bedragen € 9.308,78. Bij de berekening van genoemd bedrag is een teruggaaf van 30 % verdisconteerd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de aanslag leges terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op het antwoord op de vraag of sprake is van “in behandeling nemen van de aanvraag” zoals bedoeld in de tot de Legesverordening behorende tarieventabel.
3.2.
De Heffingsambtenaar stelt in hoger beroep dat de gemeente de aanvraag omgevingsvergunning wel degelijk in behandeling heeft genomen, ter onderbouwing waarvan hij verwijst naar de in zijn hoger beroepschrift vermelde opsomming van 17 verrichte diensten. Volgens de Heffingsambtenaar stelt de wettelijke norm van “in behandeling nemen” geen bijzondere eis aan welke diensten zijn verricht c.q. het aantal verrichte diensten, maar slechts of er diensten zijn verricht in de zin van artikel 229, lid 1, aanhef en onder letter b, van de Gemeentewet. Volgens de Heffingsambtenaar zijn er in casu meerdere handelingen verricht die de heffing van leges rechtvaardigen.
3.3.
Belanghebbende, die in hoger beroep geen schriftelijk verweer heeft gevoerd, heeft ter zitting het standpunt van de Heffingsambtenaar weersproken en het standpunt ingenomen dat het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongegrond dient te worden verklaard.
3.4.
Ter zitting hebben partijen desgevraagd door het Hof ter ondersteuning van hun respectievelijke standpunten nog het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven:
De gemachtigde van belanghebbende:
De Heffingsambtenaar heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank toen desgevraagd verklaard dat slechts sprake was van twee “administratieve werkzaamheden”, terwijl hij nu in hoger beroep ineens stelt dat hij ter zake wel meer werkzaamheden heeft verricht. Dan wil ik daar ook bewijs van zien. De voorzitter loopt samen met mij en de Heffingsambtenaar de door de Heffingsambtenaar thans ter zitting overgelegde 12 producties door. Ik ken die stukken niet en ik heb ze ook nooit van belanghebbende gekregen.
Ik heb er bezwaar tegen dat die alle tot de gedingstukken worden gerekend. En waarom worden die stukken nu pas overgelegd? Mij ontbreekt in veel van de gevallen thans de mogelijkheid om met betrekking tot die stukken een koppeling te maken met de onderwerpelijke aanvraag. Belanghebbende heeft in de afgelopen jaren honderden stukken van de gemeente ontvangen, dus ik zou graag willen weten of deze (12) specifieke stukken ook daadwerkelijk alle door hem zijn ontvangen c.q. of ze op de onderwerpelijke zaak betrekking hebben.
Een belangrijke vraag in dit verband is en blijft in hoeverre het voor belanghebbende kenbaar was dat sprake was van een in behandeling nemen als hiervoor bedoeld.
Ik verzoek het Hof om aanhouding van de zaak teneinde mij de gelegenheid te geven om nader en in overleg met belanghebbende op de thans ingebrachte producties te kunnen reageren.
De Heffingsambtenaar:
Ik wil graag thans, ter adstructie van de in mijn hoger beroepschrift vermelde opsomming van 17 diensten die in casu zijn verricht, de daarop betrekking hebbende brieven e.d. inbrengen met het verzoek die tot de gedingstukken te rekenen. De meeste van de in de opsomming vermelde documenten zijn bekend dan wel kunnen bekend zijn bij belanghebbende c.q. bij zijn toenmalige gemachtigde - [D] BV -, die voor belanghebbende de litigieuze aanvraag heeft verzorgd.
Ik heb op de zitting van de Rechtbank gezegd dat “onder meer” de aanvraag is ingeboekt en dat er brieven zijn gestuurd. De Rechtbank heeft vervolgens alleen deze twee punten in het proces-verbaal opgenomen.
3.5.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Nieuw geschilpunt ter zitting
4.1.
De Heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof ter onderbouwing van zijn standpunt een 12-tal producties overgelegd (zie hiervoor onder 1.5), die ter zitting door het Hof met partijen stuk voor stuk zijn doorgenomen, waarbij het aspect van het al dan niet tardief zijn ingediend van die stukken telkens aan de orde is gesteld.
De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen het tot de gedingstukken rekenen van die bijlagen geprotesteerd, stellende in zijn algemeenheid dat die stukken in een te laat stadium van de procedure zijn ingebracht c.q. voor hem onduidelijk is of die stukken daadwerkelijk betrekking hebben op de onderhavige aanvraag.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat bij een afweging van het belang van de Heffingsambtenaar bij het bij de behandeling van het hoger beroep betrekken van de inhoud van de onder 4.1. vermelde producties tegenover het belang van een doelmatige en doelgerichte voortgang van de procedure, het bij de behandeling van het hoger beroep betrekken van die stukken in beginsel niet in overeenstemming is met een goede procesorde. Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar, daar door het Hof op gewezen, ook erkend dat hij de stukken eerder had kunnen en ook moeten inbrengen.
Mede om die reden heeft het Hof, zoals hierna zal worden overwogen, ter zake van het indienen van een zestal hierna te noemen stukken geoordeeld dat deze als zijnde tardief ingediend niet tot de stukken van het geding worden gerekend.
Echter, de overige zes producties rekent het Hof wel tot de stukken van het geding, en worden derhalve niet als tardief aangemerkt. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat geen sprake is van (nieuwe) stukken, maar van stukken die belanghebbende bekend waren dan wel konden zijn. Dat de gemachtigde van belanghebbende niet op de hoogte was van het bestaan van die stukken kan de Heffingsambtenaar niet worden aangerekend.
4.3.
Met betrekking tot de volgende 6 van evenbedoelde 12 producties is het Hof, gelet met name op de daartegen door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting aangevoerde bezwaren, welke bezwaren door de Heffingsambtenaar desgevraagd feitelijk eerder zijn onderstreept dan weersproken, van oordeel dat die producties zijn aan te merken als een intern stuk van de gemeente waarvan niet kan worden aangenomen dat de inhoud ervan bij belanghebbende bekend is dan wel bekend had kunnen zijn, dan wel vanwege de onduidelijke inhoud ervan geen koppeling te maken is met de onderhavige aanvraag (gedoeld wordt dan op de hierna vermelde e-mail van 2 november 2011) en mitsdien als tardief ingediend niet tot de gedingstukken kunnen worden gerekend. Het betreft:
- de e-mail van “[E], de” aan [e-mailadres 1] van 17 februari 2011,
- het stuk genaamd “Ontvankelijkheidstoets aanvraag Reguliere Bouwvergunning” d.d. 17 februari 2011,
- de brief van de Brandweer Brabant-Noord d.d. 17 februari 2011,
- de kladaantekeningen inzake de berekening van de verschuldigde leges (op briefpapier van de Bestuursacademie Nederland,
- het e-mailbericht van “ aan de “ van 10 januari 2012, 16:28 uur, en
- het e-mailbericht van “[F]” van de Afdeling Gemeentewinkel van de gemeente Haaren, gericht aan [e-mailadres 2], de toenmalige gemachtigde van belanghebbende d.d. 2 november 2011, waarvan de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft verklaard in twijfel te trekken of met de in die e-mail bedoelde varkensstal ook daadwerkelijk wordt gedoeld op de onderwerpelijke varkensstallen en dat de [a-straat] als één groot complex is aan te merken alwaar voor zover hem bekend toen verschillende aanvragen aanhangig waren; de Heffingsambtenaar heeft daartegen slechts aangevoerd dat er aldaar indertijd voor zover hem bekend maar één dergelijke aanvraag liep en dus alles er op wijst dat het stuk betrekking heeft op de onderhavige aanvraag.
4.4.
Met betrekking tot de volgende, ter zitting door de Heffingsambtenaar overgelegde 5 producties, te weten:
- de ontvangstbevestiging van de gemeente Haaren m.b.t. de aanvraag, d.d. 21 december 2010, gericht aan belanghebbende,
- de brief van de gemeente Haaren d.d. 18 januari 2011, met als onderwerp “aanvraag omgevingsvergunning”, gericht aan belanghebbende,
- de brief van de gemeente Haaren d.d. 28 april 2011, met als onderwerp “aanvraag omgevingsvergunning”, gericht aan belanghebbende,
- de brief van de gemeente Haaren d.d. 18 juli 2011, met als onderwerp “Aanvraag omgevingsvergunning [a-straat] 5”, gericht aan belanghebbende, en
- de brief van de gemeente Haaren d.d. 17 januari 2012, met als onderwerp “aanvraag omgevingsvergunning”, gericht aan belanghebbende
heeft het Hof ter zitting als zijn voorlopig oordeel uitgesproken dat van deze stukken, gelet op de inhoud en de rechtstreekse adressering ervan aan belanghebbende zelf, niet gezegd kan worden dat de inhoud ervan bij belanghebbende (of diens toenmalige gemachtigde) niet bekend is c.q. had kunnen zijn en deswege niet als tardief aan te merken stukken worden beschouwd. De gemachtigde van belanghebbende heeft hiertegen geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd. Het Hof oordeelt overeenkomstig het voorlopig oordeel en rekent deze stukken dan ook tot de gedingstukken.
4.5.
Resteert het oordeel over de status van het overige ter zitting door de Heffingsambtenaar overgelegde stuk, te weten de brief van [G] van [D] BV aan de Gemeente Haaren d.d. 22 april 2011. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verklaard het in die brief vermelde nummer (Hof: bedoeld zal zijn het nummer van de milieutekening) niet te kennen, noch de daarin vermelde brief van 23 februari, die kennelijk gericht was aan belanghebbende, maar ter zake waarvan hij – bij gebreke van een daartoe herleidbaar nummer – niet weet of die betrekking had op de onderhavige aanvraag. Belanghebbende heeft om die reden gepersisteerd bij zijn verzoek om dit stuk niet als gedingstuk toe te laten.
Het Hof volgt de gemachtigde van belanghebbende hierin niet. Naar het oordeel van het Hof is uit de inhoud van de brief, die als onderwerp heeft “Aanvullende gegevens omgevingsvergunning Locatie: [a-straat] 5, [woonplaats]” en waarin expliciet wordt verwezen naar een daarover door “de heer [belanghebbende]” ontvangen brief van de gemeente en naar “stal 2d”, in voldoende mate af te leiden dat die brief betrekking heeft op de onderwerpelijke aanvraag en uit dien aard bij belanghebbende bekend is c.q. had kunnen zijn in de zin als hiervoor bedoeld.
Ook deze brief wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.
4.6.
De gemachtigde van belanghebbende heeft voor dit geval gesteld dat hij zonder nadere voorbereiding en overleg met belanghebbende niet kan reageren op met name de door het Hof alsnog tot de stukken gerekende productie van de Heffingsambtenaar, te weten de brief van [G] van [D] BV aan de Gemeente Haaren d.d. 22 april 2011, zoals hiervoor onder 4.5 overwogen, en om die reden om aanhouding van de zaak verzoekt.
Het Hof is van oordeel, en heeft zulks ter zitting bij wijze van voorlopig oordeel reeds aan de gemachtigde van belanghebbende medegedeeld, dat in dit specifieke geval, vooral gelet op de door het Hof ten grondslag gelegde onderbouwing met betrekking tot de alsnog tot de gedingstukken gerekende producties – de betreffende stukken zijn belanghebbende bekend dan wel konden hem bekend zijn - belanghebbende zich redelijkerwijs niet er op kan beroepen dat, ook al zijn die stukken laat ingediend, hij – nadat het Hof hem de gelegenheid heeft gegeven tijdens een schorsing van de zitting kennis te nemen van de inhoud van de brief – in zijn verzoek om aanhouding van de zaak dient te worden gevolgd. Onder deze omstandigheden verzet een redelijke procesgang zich er naar het oordeel van het Hof niet tegen dat de zaak niet wordt aangehouden.
Ten aanzien van het geschil
4.7.
Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening 2010 worden onder de naam “leges” rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. De in het onderhavige geval bedoelde leges worden volgens de tarieventabel geheven ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag.
4.8.
Het Hof is van oordeel dat in casu sprake is van het in behandeling nemen van de aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning. Het Hof baseert dit oordeel vooral op de inhoud van de hiervoor genoemde brief van 18 juli 2011 van de gemeente [woonplaats] aan belanghebbende, waarin, voor zover hier van belang, is vermeld:
“Op 15 december 2010 ontvingen wij uw aanvraag omgevingsvergunning voor de [a-straat] 5 in [woonplaats]. Op 22 april 2011 ontvingen wij de aanvullende gegevens. Hierna gingen wij aan de slag met de inhoudelijke beoordeling van uw aanvraag. Naar aanleiding hiervan informeren wij u als volgt.
Besluit
Wij hebben uw aanvraag om omgevingsvergunning ([nummer 1]) op 12 juli 2011 in onze collegevergadering behandeld. Dit omdat er nog een aantal stappen te nemen zijn om deze vergunningsaanvraag verder af te handelen. Wij besloten daarom:
In principe medewerking te verlenen aan een projectafwijkingsprocedure voor de [a-straat] 5 in [woonplaats] (……)
In te stemmen met het selectieadvies archeologie [a-straat] 5 te [woonplaats]. Op grond van dit advies dient het eerder ingediende rapport op een aantal punten te worden aangepast. Daarnaast is voor het verder afhandelen van de aangevraagde omgevingsvergunning archeologisch vervolgonderzoek door middel van proefsleuven noodzakelijk. Hieraan voorafgaand dient de gemeente in te stemmen met het programma van eisen.
Ten aanzien van de activiteit milieu dient u een nadere onderbouwing in te dienen over de Natuurbeschermingswet.
Deze besluiten zijn gebaseerd op de volgende afwegingen (………)”.
Het oordeel van het Hof dat sprake is van het in behandeling nemen als hiervoor bedoeld, vindt verder steun in de inhoud van de brief van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, de heer [G] van [D] BV d.d. 22 april 2011 en gericht aan de gemeente Haaren, waarin de heer [G] (namens belanghebbende) verklaart:
“Op 23 februari heeft de heer [belanghebbende] een brief ontvangen van uw gemeente met betrekking tot de aanvraag omgevingsvergunning voor de locatie [a-straat] 5 te [woonplaats]. In de brief werd verzocht om de aanvraag aan te vullen aan de hand van de bij de brief gevoegde opmerkingen.
In het omgevingsloket zijn alle gewijzigde stukken bij de oorspronkelijke aanvraag toegevoegd. In stal 2d is op de reeds ingediende milieutekening ([nummer 2] blad 1-02) aan de voorzijde een kantoor ingetekend. Deze ruimte zal echter geen dienst doen als kantoor maar als registratieruimte. Alle overige opmerkingen zijn gewijzigd en als bijlage toegevoegd. Vertrouwende op een correcte uitvoering uwerzijds, verblijven wij.”.
4.9.
Aan vorenstaand oordeel doet niet af dat in een latere brief van de gemeente (17 januari 2012) wordt aangegeven dat de behandeling van de aanvraag is beëindigd. (vgl. Hoge Raad 23 maart 2007, nr. 40 664, ECLI:NL:HR:2007:BA1262, BNB 2007/169 en Hoge Raad 21 december 2007, nr. 41 303, ECLI:NL:HR:2007:BC0652, BNB 2010/17).
Slotsom
4.15.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd en dat de uitspraak op bezwaar dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht in hoger beroep
4.16.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de gemeente inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten bij het Hof
4.17.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
-
verklaarthet hoger beroep gegrond;
-
vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
-
bevestigtde uitspraak van de Heffingsambtenaar.
Aldus gedaan op 28 mei 2015
door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, L.M. Brouwer-Harten en W.P.J. Schramade, leden, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.