Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante] e.v. [appellant],wonende te [woonplaats],
[appellant],wonende te [woonplaats],
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde 2], e.v. [geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],
6.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 6 mei 2014;
- de akte depot van 27 mei 2014, waarbij de procesdossiers van de procedure bij de rechtbank te Maastricht met rol/zaaknr. 45537/HA ZA 99-93 en de procedure van het hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch met rolnr. C03/00389 in het geding zijn gebracht.
7.De verdere beoordeling
7.2.3. Het hof heeft in de voornoemde arresten geen oordeel gegeven over de eigendom van het verlengde van de I-vormige strook in de richting van de openbare weg ([het adres ]), of, uitgaande van een L-vormige strook (dus met het kleine zijpootje van de I), het verlengde van de lange poot van de ‘L’.
Het verlengde van de L-vormige strook bestaat, bezien vanuit de binnenplaats, eerst uit grond waarop zich nu een deel van de woon- en badkamer van [geïntimeerden] bevindt, met daarboven een deel van de slaapkamer van [appellanten] en daaronder een deel van de kelder van [geïntimeerden] Dit deel van de strook behoorde tot wat in de akte van deling ‘de ingang’ is genoemd. Voordat deze ingang werd dichtgemetseld gaf deze, zo begrijpt het hof, overdekt toegang tot de binnenplaats van de boerderij vanaf de openbare weg. Partijen zijn het erover eens dat de breedte van die ingang één meter was (zie voor het standpunt van [appellanten] pagina 10 mvg 25 januari 2005 en voor het standpunt van [geïntimeerden] onder meer 3.2 pleitaantekeningen 3 mei 2005), zodat de grond van de voormalige ingang gelijk is aan de strook die het verlengde vormt van de lange poot van de ‘L’.
den ingang, de keuken en kamertje daarnaast (…)” [cursivering van het hof]. Daarnaast is onder 3 van de akte vermeld dat “de scheiding in de gebouwen moet geschieden
aop den zolder tusschen de loten A en B door eenen muur te plaatsen op het gebind tusschen keuken en den ingang, zoodat de zolder van Lot A zich ook uitstrekt over
den ingang toebedeeld aan lot B;
bin den kelder tusschen dezche loten A en B door eenen steenen muur te plaatsen midden onder de scheidsmuur tusschen de kamer van lot A en
den ingang van lot B(…)” [cursiveringen van het hof]. Dat met de hier beschreven ingang iets anders is bedoeld dan de grond van de ingang, is wel betoogd door [appellanten] – zij stellen dat daarmee “de ingang zelf” is bedoeld –, maar zij hebben niet toegelicht welke concrete zaak anders dan de grond van de ingang aan lot B kan zijn toegedeeld. Het hof verstaat daarom de bewoording van de akte aldus dat met ‘ingang’ in de akte de grond van de ingang is bedoeld.