ECLI:NL:GHSHE:2015:2265

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
HR 200.169.361-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende onderbouwing van schulden en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de toelating tot de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had eerder verzocht om de schuldsaneringsregeling toe te passen, maar de rechtbank Limburg had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant zijn schuldenlast van € 19.267,74 niet voldoende had onderbouwd en dat zijn verslavingsproblematiek niet duurzaam onder controle was. De appellant had een alcohol- en drugsverslaving en had in het verleden een terugval gehad, wat zijn aanvraag bemoeilijkte.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij zijn verslavings- en psychosociale problematiek wel onder controle heeft en dat hij sinds september 2013 geen nieuwe schulden meer heeft gemaakt. Hij stelde dat zijn behandelaren een toelating tot de schuldsaneringsregeling van groot belang achtten voor zijn behandeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn schulden kan aflossen en dat zijn verslavingsproblematiek nog steeds niet duurzaam onder controle is. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend dat hij incidenteel softdrugs gebruikt, wat in strijd is met de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft het verzoek van de appellant tot toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat de appellant in de toekomst opnieuw kan verzoeken om toelating, mits hij zijn situatie kan verbeteren en kan aantonen dat hij zijn schuldenlast en verslavingsproblematiek onder controle heeft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van de schuldenaar en de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 juni 2015
Zaaknummer : HR 200.169.361/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/201773 / FT RK 15/106
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. Thoren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling alsnog op hem van toepassing te verklaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2015. Bij die gelegenheid is [appellant], bijgestaan door mr. Thoren, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 april 2015.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 19.267,74. Daaronder bevinden zich een schuld aan Stichting Beheer Derden [SBD] van € 4.638,46, een schuld aan [telecom] Telecom van € 2.370,37 en een schuld aan de Dienst Uitvoering Onderwijs van € 4.626,93. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er bij verzoeker sprake is van verslavingsproblematiek, inhoudende een alcohol – en drugsverslaving. Uit de brief van Mondriaan VZ d.d. 13 januari 2014, welke datum, gelet op de inhoud van de verklaring ter zitting kennelijk 13 januari 2015 gelezen dient te worden, blijkt dat verzoeker in 2014 een terugval heeft gehad waarvoor hij een week is opgenomen voor detox. Daaropvolgend heeft hij een deeltijdprogramma gevolgd welke hij, gezien zijn persoonlijke kwetsbaarheid, niet heeft kunnen afmaken. Uit deze brief blijkt echter niet, alhoewel dit wel door verzoeker ter zitting is aangegeven, dat de verslavingsproblematiek beheersbaar is. (…)
Voorts heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij niet lekker in zijn vel zit en dat hij soms gewoon niet meer wil. (…)
Uit de onder 2.5 genoemde brief van Mondriaan VZ blijkt dat verzoeker naast zijn ambulante behandeling ook medicamenteuze ondersteuning via een psychiater krijgt. De behandeling dient, gezien de kwetsbaarheid van verzoeker, nog geruime tijd gecontinueerd te worden, waarbij het komende half jaar een voorzichtige opbouw richting vrijwilligerswerk gerealiseerd kan worden. Een verklaring van een hulpverlener of een hulpverlenende instantie, dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, ontbreekt eveneens.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt zijn verslavings- en psychosociale problematiek wel duurzaam onder controle te hebben. Uit het evaluatierapport van Mondriaan VZ van 1 mei 2015 kan immers worden afgeleid dat hij na zijn opname in april 2014 niet meer is teruggevallen op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en dat hij thans de stabiliteit, ondersteuning en structuur in zijn leven heeft die hij nodig heeft. Daarbij achten zijn behandelaren een toelating tot de schuldsaneringsregeling in het kader van een succesvolle voortgang van zijn behandeling van groot belang. Tot slot merkt [appellant] op dat hij al vanaf 10 september 2013 geen nieuwe schulden meer heeft laten ontstaan en dat het gelet op zijn huidige leefsituatie ook niet aannemelijk is dat hij nog nieuwe schulden zal laten ontstaan. Het feit dat hij op dit moment geen inkomen uit arbeid genereert dient naar het idee van [appellant] niet in zijn nadeel te spreken. [appellant] heeft immers een door de gemeente Heerlen verleende vrijstelling van de arbeidsplicht.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij nog immer geen alcohol of drugs heeft gebruikt, voor zijn psychosociale problematiek nog steeds in behandeling is, medicatie ontvangt en dat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Voorts benadrukt [appellant] dat de meest recente verklaring van Mondriaan VZ, die van 1 mei 2015 en derhalve van na datum van het vonnis waarvan beroep, zijn huidige situatie met betrekking tot zijn psychosociale en verslavingsproblematiek naar zijn idee accuraat omschrijft. [appellant] acht zijn problematiek op beide gebieden duurzaam beheersbaar en daarbij de kans op een eventuele (nieuwe) terugval uiterst gering. Desgevraagd erkent [appellant] evenwel dat hij bij tijd en wijle nog in beperkte mate softdrugs (heeft) gebruikt, maar dat dit gebruik niet heeft geleid tot nieuwe schulden; zijn financiële situatie is onder controle. Voorts erkent [appellant] desgevraagd dat hij niet in staat is om de aard en ontstaansgeschiedenis van zijn schuldenlast zoals die is vermeld op de verklaring ex artikel 285 Fw volledig te duiden. Tot slot stelt [appellant] dat er ook geen nieuwe schulden meer zullen ontstaan omdat zijn moeder, bij wie hij weer is gaan inwonen, voortaan zijn financiële zaken behartigt.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
Het hof stelt allereerst vast dat de onderbouwing, al dan niet door middel van verificatoire bescheiden, ten aanzien van een groot aantal schulden zoals vermeld op de verklaring ex art. 285 Fw ontbreekt zodat van deze schulden niet kan worden vastgesteld of zij te goeder trouw zijn ontstaan. Een en ander klemt temeer nu [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep niet in staat is gebleken om desgevraagd de aard en ontstaansgeschiedenis van zijn op voornoemde verklaring vermelde schulden nader te duiden. Daarbij komt bovendien dat zes van de tien op voornoemde verklaring vermelde schulden de, naar het hof aanneemt fictieve, ontstaansdatum van 1 januari hebben.
3.6.3.
Voorts is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] zijn psychosociale en verslavingsproblematiek inmiddels duurzaam onder controle heeft. Zo heeft [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk erkend dat hij nog immer, zij het incidenteel, softdrugs gebruikt zodat van een langdurende volledige remissie (abstinentie van minimaal langer dan één jaar), waarvan in de rapportage van Mondriaan VZ van 1 mei 2015 wel wordt gesproken, feitelijk geen sprake is. Daar komt bij dat [appellant] het deeltijdprogramma dat hij aansluitend op zijn detox bij Mondriaan VZ in april 2014 heeft gevolgd vanwege zijn persoonlijke kwetsbaarheid en problemen niet heeft kunnen voltooien. Het hof acht het derhalve onvoldoende aannemelijk dat [appellant] zijn psychosociale problematiek inmiddels duurzaam onder controle heeft in die zin, dat hij zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden als bedoeld in artikel 5.4.3. van het toepasselijke procesreglement.
3.6.4.
Het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling dient (voor het moment) dan ook te worden afgewezen. Niets staat er echter aan in de weg dat [appellant]
,indien en zodra hij de aard en ontstaansgeschiedenis van zijn schuldenlast middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins inzichtelijker weet te maken dan thans het geval gebleken is en daarnaast bovendien zijn behandeling bij Mondriaan VZ, zowel ten aanzien van zijn psychosociale als zijn verslavingsproblematiek, succesvol is afgesloten in die zin dat hij zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden, voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is, hij al tenminste één jaar aantoonbaar geen alcohol of (soft)drugs meer gebruikt en eventueel een trajectbegeleiding via de gemeente Heerlen en of Mondriaan VZ is ingezet, opnieuw kan verzoeken te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarbij merkt het hof nog op dat een te premature toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsanering het voor hem ingrijpende gevolg kan hebben dat, indien hij niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen (vgl. in het algemeen reeds in het kader van de toelating artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw) de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor hem/haar nog ingrijpender gevolg dat hij, ingevolge de visie van de wetgever en de stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad - als recent wederom bevestigd in HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1031-, in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat aandacht verdient en meeweegt bij het oordeel of en wanneer een schuldenaar geschikt is om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal - onder aanvulling van de gronden - worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.