ECLI:NL:GHSHE:2015:2378

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
HR 200.156.421-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De zaak betreft de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, die door de bewindvoerder was verzocht. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks dat zij geen vrijstelling van de arbeids- en sollicitatieplicht had, gedurende een periode van meer dan een jaar niet heeft gesolliciteerd. Dit werd erkend door de appellante zelf tijdens de mondelinge behandeling. Daarnaast is er een nieuwe schuld ontstaan van circa € 1.100,00, waarvan de appellante de ontstaansgeschiedenis niet voldoende heeft kunnen onderbouwen. Het hof heeft echter ook rekening gehouden met de psychologische rapportages en de omstandigheden van de appellante. Het hof heeft besloten om de schuldsaneringsregeling met een jaar te verlengen, zodat de appellante de kans krijgt om haar verplichtingen na te komen. De uitspraak vernietigt het eerdere vonnis en wijst het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging af. De duur van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd tot 10 december 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 25 juni 2015
Zaaknummer : HR 200.156.421/01
Zaaknummer eerste aanleg : R 12/601
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M.H. Kroon.
als vervolg op het door dit hof op 13 november 2014 gewezen tussenarrest.

5.Het tussenarrest van 13 november 2014

Bij dit arrest heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen om alsnog een verzoek tot vrijstelling van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende arbeids- en sollicitatieplicht bij de rechter-commissaris in te dienen en om uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum het hof te berichten wat hierop de beslissing van de rechter-commissaris is. Deze beslissing van de rechter-commissaris zal door het hof worden betrokken bij de beoordeling van het thans door [appellante] ingestelde hoger beroep, in het bijzonder met betrekking tot de kwesties van de informatie- en sollicitatieverplichting.

6.De verdere loop van de procedure

6.1
Het hof heeft kennisgenomen van de brief van de advocaat van [appellante] d.d. 30 april 2015 met bijlage, de brief van de bewindvoerder d.d. 30 april 2015 met bijlage de begeleidingsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 1 mei 2015 en 3 juni 2015 en het door de advocaat van [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde specificatie van de nieuwe schuld zoals op 16 juni 2015 door de schuldeiser, VGZ, is opgesteld.
6.2.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. L.A.M. van den Eeden, waarnemend voor mr. Kroon;
- mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
6.3.
Door en namens [appellante] is ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangedragen. [appellante] verwijst nadrukkelijk naar het schrijven van de rechter-commissaris van 22 april 2015 waarbij haar in het kader van haar schuldsaneringsregeling een vrijstelling van de arbeids- en inspanningsverplichting is verleend vanaf januari 2014 tot het moment dat door dit hof onherroepelijk op het thans aan de orde zijnde hoger beroep is beslist. [appellante] stelt dat op basis van deze brief verondersteld mag worden dat de omstandigheden welke de rechter-commissaris hebben doen besluiten tot het verlenen van voornoemde vrijstelling ook reeds in de periode gelegen voor januari 2014 aanwezig waren en dat haar dus, ondanks het feit dat er in die periode voor haar geen vrijstelling van de arbeids- en inspanningsverplichting van gold, in redelijkheid niet valt te verwijten dat zij ook toen niet heeft gesolliciteerd. Met betrekking tot de nieuwe schuld (aan het VGZ) merkt [appellante] op dat deze schuld is ontstaan, omdat zij een aantal keren de verschuldigde ziektekostenpremie abusievelijk naar een verkeerd, sterk op het juiste rekeningnummer gelijkend, rekeningnummer heeft geboekt. Het betreft hier, zo stelt [appellante], geen andere rekening van het VGZ dus van een interne verrekening door VGZ is dan ook geen sprake geweest. [appellante] heeft naar eigen zeggen haar bankafschriften over de periode waarop deze betalingen op een onjuist rekeningnummer hebben plaatsgevonden bij haar bank opgevraagd. Toen evenwel bleek dat deze afschriften voor een periode van tenminste drie jaar dienden te worden opgevraagd en dat hieraan bovendien de kosten van € 50,00 per jaar waren verbonden, zag [appellante] zich vanwege haar penibele financiële situatie genoodzaakt om af te zien van het opvragen van voornoemde bankafschriften. [appellante] verzoekt dan ook om een aanhouding teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om met betrekking tot het ontstaan van de nieuwe schuld aan VGZ alsnog de nodige verificatoire bescheiden te vergaren en vervolgens over te leggen. Tot slot geeft [appellante] aan dat zij zichzelf in staat acht om bij een eventuele verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling de nieuwe schuld, welke circa € 1.100,00 bedraagt, voor het einde van de (verlengde) looptijd geheel in te lopen, onder meer door de inruil van haar auto voor een goedkoper model en met behulp van financiële steun van familieleden.
6.4.
Door de bewindvoerder is ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder geeft aan dat zij voor het eerst op de hoogte raakte van de nieuwe schuld in december 2014 en dat zij daarop [appellante] direct heeft aangeschreven. Het verbaast de bewindvoerder dan ook dat [appellante], nu er sinds die aanschrijving inmiddels een half jaar is verstreken, nog steeds geen klaarheid kan geven met betrekking tot de aard en ontstaansgeschiedenis van deze schuld, met uitzondering van de niet middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins onderbouwde stelling dat zij een aantal keren de verschuldigde ziektekostenpremie naar een onjuist rekeningnummer zou hebben overgemaakt. Daarbij komt dat [appellante], nu de door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van de arbeids- en inspanningsplicht eerst per januari 2014 van kracht is geworden, gedurende ruim één jaar, [appellante] was immers reeds op 10 december 2012 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, niet heeft gesolliciteerd terwijl zij op dat moment geen vrijstelling van voornoemde kernverplichtingen had. Daarbij geeft de bewindvoerder aan weinig te voelen voor een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen dit verzuim alsnog te compenseren. Er wordt immers niets gespaard voor de schuldeisers en [appellante] ziet zich bovendien structureel geconfronteerd met aanzienlijke zorgkosten in verband met de behandeling van haar dochtertje. De bewindvoerder vraagt zich derhalve af wat feitelijk het uiteindelijke nut van een verlenging zal zijn.

7.De beoordeling

7.1.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
7.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende arbeids- en inspanningsverplichting gedurende de periode van 10 december 2012 tot 1 januari 2014 niet naar behoren is nagekomen, [appellante] heeft in die periode in het geheel niet (aantoonbaar) gesolliciteerd, terwijl er gedurende die periode voor haar geen vrijstelling van voornoemde kernverplichtingen gold zodat deze onverkort voor haar van kracht waren.
7.3.
Vast staat bovendien, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] een nieuwe schuld van circa € 1.100,00 heeft laten ontstaan waarvan zij bovendien de door haar gestelde ontstaansgeschiedenis (vooralsnog) niet middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins in voldoende mate aannemelijk of inzichtelijk heeft weten te maken.
7.4.
Het hof acht in dit specifieke geval, meer in het bijzonder gelet op de inhoud en de strekking van de overgelegde psychologische rapportages, termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te verlengen met een termijn van één jaar teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging
alleuit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de arbeids- en inspanningsverplichting, na te komen. Het hof wijst [appellante] er hierbij nogmaals op dat zij, zolang zij niet desverzocht over een (nieuwe) al dan niet gedeeltelijke ontheffing van de sollicitatieplicht beschikt (de huidige door de rechter-commissaris verleende ontheffing geldt immers tot het moment dat door dit hof onherroepelijk op het thans aan de orde zijnde hoger beroep is beslist), zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante], voor zover zij dit heeft nagelaten, verificatoire bescheiden aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij ten minste vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. [appellante] dient voort steeds kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen. Verder dient [appellante], die in hoger beroep nader informatie heeft verschaft over onder meer de aard van de behandeling bij GZ-psycholoog [Gz-psycholoog], onverkort haar behandeling voort te zetten zolang haar behandelaar(s) dit medisch noodzakelijk of dringend wenselijk achten en, al dan niet met behulp van derden en ook hier onder het steeds en spontaan informeren van de bewindvoerder en waar nodig de goedkeuring van de bewindvoerder en/of de rechter-commissaris, zich tot het uiterste toe in te spannen dat de gemeente dan wel een andere instantie haar financieel ondersteunt dan wel tegemoet komt waar het (aanvullende) psychologische behandeling betreft. Mocht dit onverhoopt niet lukken, dan dient [appellante] zich tijdig tot de bewindvoerder en de rechter-commissaris te wenden, uit het oogpunt van zowel de informatieverplichting als voor nader overleg over hoe dan verder te handelen. Verder dient [appellante] ook haar nieuwe schuld aan het VGZ van thans circa
€ 1.100,00 voor het einde van de (verlengde) schuldsaneringsregeling in zijn geheel te hebben ingelopen.
7.5.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] voortgezet dient te worden en dient te worden verlengd met een termijn van één jaar. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zal alsnog worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellante]
[adres]
[postcode] [woonplaats]
verlengt de duur van de thans tot 10 december 2015 lopende schuldsaneringsregeling van [appellante] met 12 maanden, derhalve tot 10 december 2016;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2015.