ECLI:NL:GHSHE:2015:2449

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
20-003282-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op artikel 31 Vluchtelingenverdrag bij bezit van vals reisdocument door vreemdeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, een vreemdeling uit Irak, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden wegens het bezit van een vals reisdocument. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging, op basis van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. De verdediging stelde dat de verdachte asiel had aangevraagd bij binnenkomst in Nederland en dat hem asiel voor bepaalde tijd was toegekend.

Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen en vastgesteld dat de verdachte vanuit Athene naar Nederland is gereisd zonder zich bij de Griekse autoriteiten te melden. De politierechter had eerder geoordeeld dat de verdachte niet rechtstreeks afkomstig was uit Irak, omdat hij via Athene naar Nederland was gekomen. Echter, het hof oordeelde dat het korte verblijf van de verdachte in Athene niet in de weg staat aan een geslaagd beroep op de bescherming van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. Het hof concludeerde dat de verdachte, nu hem asiel was verleend, recht had op bescherming tegen strafvervolging.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van het Vluchtelingenverdrag en de bescherming die het biedt aan vluchtelingen die in Nederland asiel aanvragen, zelfs als zij via een ander land zijn gereisd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003282-14
Uitspraak : 3 juli 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 28 oktober 2014 in de strafzaak met parketnummer
01-165680-14 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1976,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het bezit van een vals reisdocument veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De verdediging heeft bij wijze van preliminair verweer betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van verdachte.
De advocaat-generaal heeft vervolgens gevorderd dat het hof het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk zal verklaren in de strafvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Preliminair verweer - ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft met een beroep op artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (hierna: Vluchtelingenverdrag) betoogd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte bij binnenkomst in Nederland direct asiel heeft aangevraagd en dat inmiddels aan hem door de Nederlandse autoriteiten asiel voor bepaalde tijd is toegekend. De jurisprudentie van de Hoge Raad houdt in dat uit de strekking van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag voortvloeit dat het openbaar ministerie in de op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht gebaseerde vervolging van een verdachte die vreemdeling is en zich tegen de beschuldiging verweert met een beroep op de bescherming die deze verdragsbepaling beoogt te bieden, slechts dan ontvankelijk is indien onverwijld en zonder nader onderzoek door de strafrechter kan worden vastgesteld dat de stelling van de vreemdeling dat hij een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag ongegrond is. Omdat in het onderhavige geval zelfs al asiel is verleend aan de verdachte, staat buiten kijf dat het openbaar ministerie in deze kwestie niet-ontvankelijk is, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij vanuit Athene naar Nederland is gereisd, dat hij zich niet bij de Griekse autoriteiten heeft gemeld en dat een reisagent hem heeft voorzien van reisdocumenten en met hem naar Nederland is gereisd. Ter terechtzitting van de politierechter heeft de verdachte verklaard dat angst hem heeft doen vluchten uit Irak. Uit het verhandelde ter terechtzitting maakt het hof voorts op dat verdachte korte tijd in Athene is geweest en dat hij op doorreis naar Nederland was omdat hij zich wilde voegen bij zijn vrouw en kinderen in Nederland.
De politierechter heeft in het vonnis d.d. 28 oktober 2014 overwogen dat een voorwaarde voor een geslaagd beroep op de in het Vluchtelingenverdrag opgenomen vervolginguitsluitingsgrond voor vluchtelingen die valse of vervalste documenten bezitten, is dat de verdachte rechtstreeks afkomstig is uit het land waar de redenen voor vlucht hebben plaatsgevonden. Volgens de politierechter is aan die voorwaarde niet voldaan omdat verdachte via Athene naar Nederland is gekomen.
De “United Nations High Commissioner for Refugee's Guidelines on Applicable Criteria and Standards relating to Detention of Asylum-Seekers” van februari 1999 houden ten aanzien van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag het volgende in:
"The expression "coming directly" in Article 31(1), covers the situation of a person who enters the country in which asylum is sought directly from the country of origin, or from another country where his protection, safety and security could not be assured. It is understood that this term also covers a person who transits an intermediate country for a short period of time without having applied for, or received, asylum there. No strict time limit can be applied to the concept "coming directly" and each case must be judged on its merits."
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de hiervoor genoemde richtlijn dat het korte verblijf van de verdachte in Athene niet aan een geslaagd beroep op de bescherming van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag in de weg hoeft staan.
Daarbij komt dat aan de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, inmiddels asiel is verleend en dat aan hem derhalve inderdaad de status van vluchteling toekomt.
Naar het oordeel van het hof kan de verdachte met succes een beroep doen op de bescherming tegen strafvervolging van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtenlingenverdrag.
Het verweer slaagt. Het hof zal het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. H.D. Bergkotte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 3 juli 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.