ECLI:NL:GHSHE:2015:2669

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
HD 200.159.624_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging ex artikel 217 Rv in civiele procedure tussen Cycle Beheer B.V. en [eiser in incident]

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident tot voeging ex artikel 217 Rv. Cycle Beheer B.V. is de appellante in de hoofdzaak en verweerster in het incident, terwijl [eiser in incident] de eiser in het incident is. De procedure is gestart met een dagvaarding op 16 oktober 2014, gevolgd door een herstelexploot op 21 oktober 2014, en betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2014. Het hof heeft vastgesteld dat [eiser in incident] het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, wat volgens de wet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de vordering. Het hof heeft [eiser in incident] de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de niet-tijdige betaling van het griffierecht. De zaak is aangehouden in afwachting van de uitkomst van het incident tot onbevoegdheid, dat door Cycle Beheer is ingesteld. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling op 11 augustus 2015 en 21 juli 2015, afhankelijk van de betrokken partijen. De beslissing van het hof is op 14 juli 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.159.624/01
arrest van 14 juli 2015
gewezen in het incident tot voeging ex artikel 217 Rv in de zaak van
[eiser in incident],
wonende te [vreemdelingen] ,
hierna te noemen: [eiser in incident] ,
eiser in het incident,
advocaat: mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda,
in het geding tussen:
Cycle Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , België,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. D.J.M.C. Sieler te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 oktober 2014 en herstelexploot van 21 oktober 2014 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, gewezen vonnis van 23 juli 2014 tussen appellante – Cycle Beheer – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/257243 / HA ZA 13-2)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het herstelexploot;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging van Cycle Beheer, tevens houdende incidentele conclusie van [eiser in incident] tot voeging aan de zijde van Cycle Beheer;
  • de antwoordconclusie in het incident tot voeging van [geïntimeerde] ;
  • de incidentele conclusie van [geïntimeerde] tot onbevoegdheid.
Het hof heeft na de antwoordconclusie in het incident tot voeging een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident tot voeging ex artikel 217 Rv
3.1.
[eiser in incident] heeft een incidentele vordering tot voeging ex artikel 217 Rv ingesteld.
Op grond van artikel 5 lid 2 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) was [eiser in incident] het griffierecht verschuldigd vanaf het tijdstip waarop hij zijn incidentele vordering instelde, te weten 28 april 2015, en diende hij ervoor zorg te dragen dat het griffierecht binnen vier weken nadien, derhalve uiterlijk op 26 mei 2015, was bijgeschreven op de rekening van het hof dan wel ter griffie was gestort.
3.2.
Het hof heeft vóór 27 mei 2015 geen griffierecht van [eiser in incident] ontvangen. [eiser in incident] heeft derhalve het griffierecht niet tijdig voldaan.
3.3.
Het hof overweegt dat ingevolge artikel 5 Wgbz en artikel 353 juncto 219a juncto 127a Rv de rechter in beginsel degene die vordert zich te mogen voegen niet ontvankelijk in zijn vordering dient te verklaren indien hij het door hem verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Alhoewel de wetgever op de niet tijdige betaling van het griffierecht een bijzonder vergaande sanctie heeft gesteld, staat het de rechter niet zonder meer vrij deze wettelijke sanctie te negeren. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie (art. 127a lid 3 Rv).
3.4.
[eiser in incident] zal in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten omtrent het bepaalde in artikel 127a lid 3 Rv.
3.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
In het incident tot onbevoegdheid
3.6.
Het hof stelt vast dat Cycle Beheer nog tot 21 juli 2015 de gelegenheid heeft een antwoordconclusie in het incident tot onbevoegdheid te nemen en zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
In de hoofdzaak
3.7.
De hoofdzaak wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van het incident tot onbevoegdheid.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident tot voeging ex artikel 217 Rv:
verwijst de zaak naar de rol van 11 augustus 2015 voor akte aan de zijde van [eiser in incident] met de hiervoor in r.o. 3.4. vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in het incident tot onbevoegdheid:
verwijst de zaak naar de rol van 21 juli 2015 voor antwoordconclusie aan de zijde van Cycle Beheer;
houdt iedere verder beslissing aan;
in de hoofdzaak:
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juli 2015.
griffier rolraadsheer