ECLI:NL:GHSHE:2015:3178

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
HD 200.129.303_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij schade tijdens transport van een chalet en de kwalificatie van de overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], tegen [geïntimeerde] Holding B.V. De zaak betreft de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor schade die is ontstaan tijdens het transport van een chalet. De appellanten hebben het chalet verkocht aan [standplaatshoudster], maar tijdens het transport door [geïntimeerde] is schade ontstaan aan het chalet. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de overeenkomst tussen [appellant 1] en [geïntimeerde] niet kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van goederenvervoer, maar als een overeenkomst van opdracht. Dit oordeel is door de appellanten bestreden in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant 2] de eigenaar van het chalet was en dat [appellant 1] namens hem handelde. De appellanten hebben gevorderd dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan tijdens het transport. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom het transport en de schade beoordeeld. Het hof oordeelt dat de overeenkomst tussen [appellant 1] en [geïntimeerde] wel degelijk kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van goederenvervoer, waarbij [geïntimeerde] als hoofdvervoerder en [Transport] Transport als ondervervoerder kan worden aangemerkt.

Het hof heeft [geïntimeerde] toegelaten om bewijs te leveren dat [appellant 1] verantwoordelijk was voor het laden van het chalet op de dieplader, en dat [geïntimeerde] daar geen bemoeienis mee heeft gehad. De zaak is verwezen naar de rol voor het horen van getuigen, waarbij de raadsheer-commissaris zal toezien op het proces. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.303/01
arrest van 11 augustus 2015
in de zaak van

1.[appellant 1],wonende te [woonplaats],

2.
[appellant 2],wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten],
advocaat: mr. H.A.A. van den Broek te Nijmegen,
tegen
[Holding] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.C.J. Reijrink te Tilburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 27 augustus 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, zittingsplaats Tilburg onder zaaknummer 741250 CV EXPL 12-8287 gewezen vonnis van 20 februari 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 27 augustus 2013 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2013;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg, waarbij het hof opmerkt dat de door de kantonrechter vermelde aantekeningen van de griffier van de comparitie, en de in eerste aanleg overgelegde dvd, niet in het bezit van het hof is.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

7.1.
In overweging 2 a tot en met m heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
7.2.
a. Appellant sub 1, [appellant 1], is de vader van appellant sub 2, [appellant 2]. Zij zullen hierna worden aangeduid als “[appellant 1]” respectievelijk “[appellant 2]”.
b. [appellant 2] was tot 20 april 2011 (en is wederom sinds juli 2011) eigenaar van een (verplaatsbaar) chalet, dat stond op camping [Camping 1] te [plaats 1].
c. Productie 1 bij inleidende dagvaarding is een op 4 maart 2011 gedateerd, handgeschreven en – onder meer door ene [standplaatshoudster] - ondertekend stuk, dat als volgt luidt:
“[appellant 2] heeft aan u verkocht chalet staande op camping [Camping 1] voor de prijs van € 15950,- inkl. verplaatsen naar “ [Camping 2]” camping in [plaats 2].Transport zal door derde geschieden in opdracht van [opdrachtgever] in overleg van datum. Alles geschied als het hele bedrag contant is voldaan.Aanbetaald € 1000,- op 21-03-2011 Rest volgt.Transport geschied op 4 april 2011.Rest betaald contant 23-3-2011 14950,-.”
d. Productie 2 bij inleidende dagvaarding is een email van 23 maart 2011 12:40 uur, afkomstig van het emailadres “[appellant 1] <[opdrachtgever]@gmail.com>” aan [koper]@hetnet.nl, die luidt: “
Graag even de offerte met datum groetjes [appellant 2]”.
e. Het antwoord op 23 maart 2011 18:48 uur luidt:
“Geachte [appellant 1]
Naar aanleiding van ons telefoon gesprek doe ik U onze prijs afspraak toekomen betreffende het transport en plaatsen van uw chalet.A het van de camping afhalen te [Camping 1] Gelderland.B transport naar [plaats 2].C het plaatsen en waterpas stellen op de camping de volmolen.C prijsafspraak transport over de weg € 950.- inkl.vergunning,transport op de camping zowel het eraf halen als het plaatsen a€ 150,- per uurAlle prijzen zijn exkl.btw,Dit zal op 4 april 2011 worden uitgevoerd. Graag het chalet nr. doorgeven.Betaling contant bij aflevering, indien accourt graag getekend retour
Groetjes [koper] (…)”
f. Op 4 april 2011 is het chalet door [geïntimeerde] - in de persoon van [koper] - met behulp van een speciaal door haar ontworpen machine verplaatst van de standplaats op de camping [Camping 1] te [plaats 1] naar de ingang van deze camping.
g. Voor het vervoer over de weg had [geïntimeerde] [Transport] Transport ingeschakeld. Omdat het chalet te breed bleek te zijn voor de aan [geïntimeerde] afgegeven transportvergunning, kon [Transport] Transport het chalet op 4 april 2011 niet vervoeren naar camping De [Camping 2] in [plaats 2]. Er moest eerst een nieuwe vergunning voor het transport worden verkregen.
h. Op 19 april 2011 was de nieuwe transportvergunning binnen en kon het transport van [plaats 1] naar [plaats 2] plaatsvinden. [koper] is die ochtend om ongeveer 10.30 uur bij de camping aangekomen.
i. Met behulp van 2 heftrucks is het chalet vervolgens op een dieplader van [Transport] Transport geplaatst, die het chalet diezelfde dag (19 april 2011) naar de ingang van camping De [Camping 2] te [plaats 2] heeft vervoerd.
j. Op 20 april 2011 heeft [geïntimeerde] het chalet verplaatst naar de door koper [standplaatshoudster] gewenste standplaats op de camping De [Camping 2]. Bij deze verplaatsing over de camping heeft [geïntimeerde] een boom geraakt, waardoor voor € 500,00 schade aan de daktrim, de hemelwaterafvoer en de boeiboord van het chalet is ontstaan.
k. Direct na plaatsing van het chalet op de standplaats in [plaats 2], heeft [standplaatshoudster] het chalet geïnspecteerd. Hierbij is vastgesteld dat er niet alleen enkele beschadigingen aan de buitenzijde van het chalet waren ontstaan, maar ook dat het gehele chalet was ontwricht.
l. [standplaatshoudster] heeft een expert ingeschakeld, [Expertise] Expertise Taxatie, die op 12 mei 2011 een rapport heeft uitgebracht (prod. 5 inl. dagv.) waarvan de conclusie luidt:
“Bij het laten zakken van het chalet op zijn wielen is dit zodanig hard gebeurt dat de, door het ontbreken van de vier trekstangen, verzwakte asophanging het volledige chalet heeft ontzet. Het chalet moet dan ook op dat moment al als economisch totaal verloren worden beschouwd.”In zijn toelichting vermeldde de expert dat de kosten voor herstel van het chassis rond de € 2.000,00 bedragen en dat de aanschafprijs van het chalet € 15.950,00 bedroeg, waarvan € 3.750,00 is gebruikt voor het transport, zodat de waarde van het chalet € 12.200,00 bedraagt. De herstelkosten van de bovenbouw zullen volgens hem hoger zijn dan die waarde.
m. Nationale Nederlanden, de verzekeraar van [geïntimeerde], heeft op 6 juni 2011 eveneens een expert ingeschakeld, EMN Expertise. De behandelend expert van EMN Expertise, de heer ing. [deskundige], heeft op 7 juli 2011 een rapport uitgebracht (prod. 6 inl. dagv.), waarin hij als schadeoorzaak vermeldt:
“De constructieve schade aan het chalet is ontstaan door het verwijderen van de schoren in combinatie met het verplaatsen van het chalet, te weten tijdens het laden er van op een dieplader.”Bij het onderwerp schadeomvang heeft de expert onder meer opgemerkt:
“De globaal ingeschatte herstelkosten zullen de (aankoop) waarde van het chalet te boven gaan.”n. In beide expertiserapporten wordt vermeld dat [standplaatshoudster] het chalet gekocht heeft van
mevrouw[appellant 2], die een dochter is van de heer [opdrachtgever].
o. In het rapport van EMN Expertise staat voorts vermeld: “
Door de heer [opdrachtgever] is aan verzekerde[[geïntimeerde], hof]
mondeling opdracht gegeven tot het vervoer van het chalet. Het vervoer is contant afgerekend. Voor het wegtransport van het chalet heeft verzekerde uitbesteed aan [Transport] Transport (..). Na vervoer van het chalet naar [plaats 2] en plaatsing ervan op de standplaats (..)
p. [standplaatshoudster] heeft [appellanten] aangesproken vanwege het feit dat haar een chalet is geleverd dat niet beantwoordde aan de overeenkomst. Om die reden heeft [standplaatshoudster] de koopovereenkomst bij brief van 14 juli 2011 ontbonden en zijn [appellanten] gehouden de koopprijs van € 15.950,- aan haar terug te betalen, vermeerderd met een bedrag van € 580,72 aan expertisekosten voor het inschakelen van [Expertise] Expertise Taxatie. [appellanten] komen deze betalingsverplichtingen door middel van een betalingsregeling na.
q. [appellanten] hebben het chalet teruggenomen en hebben dit door [geïntimeerde] terug laten brengen naar [plaats 1]. Daarvoor hebben zij aan [geïntimeerde] een bedrag van € 2.750,- betaald (prod. 8 bij inl. dagv.).
7.3.1.
[appellanten] hebben [geïntimeerde] in rechte betrokken en betaling gevorderd van € 19.280,28 (€ 15.950,- ter zake de aan [standplaatshoudster] terugbetaalde koopsom, € 2.750,- aan (retour)transportkosten en € 580,28 aan kosten expertiserapport [Expertise] Expertise Taxatie), met rente. [geïntimeerde] heeft de vordering gemotiveerd betwist, met uitzondering van € 500,00 schade vanwege het raken van de boom, en heeft daarnaast gesteld dat [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden omdat zij geen belang hebben bij de vordering (onder meer omdat zij geen eigenaar zijn van het chalet).
7.3.2.
De kantonrechter heeft overwogen dat voldoende is komen vast te staan dat [appellant 2] de eigenaar van het chalet was en is, en verwierp daarom het beroep op niet-ontvankelijkheid. Anders dan [appellanten] primair hebben gesteld kan de met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst niet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van goederenvervoer, maar als een overeenkomst van opdracht, aldus de kantonrechter. De hoofdverplichting van [geïntimeerde] was om het chalet te verwijderen van de camping in [plaats 1] en te plaatsen (en waterpas stellen) op de camping in [plaats 2]. In het kader daarvan zou [geïntimeerde] zorgdragen voor het transport over de weg van het chalet van [plaats 1] naar [plaats 2], aldus de kantonrechter. Naar zijn oordeel hebben [appellanten] niet voldaan aan de in het kader van hun subsidiaire stelling – dat [geïntimeerde] niet als een zorgvuldig opdrachtnemer heeft gehandeld – op hen rustende stelplicht. Zo hebben zij niet gesteld wanneer de constructieschade concreet is ontstaan en evenmin dat, en waarom, [geïntimeerde] daarvoor volgens hen aansprakelijk is. De vordering werd derhalve, op de erkende € 500,00 met rente na, afgewezen met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
7.4.1.
In de memorie van antwoord herhaalt [geïntimeerde] haar standpunt dat [appellanten] niet ontvankelijk verklaard hadden moeten worden in hun vordering. Daartoe voert zij aan dat [appellant 2] de eigenaar was van het chalet en [appellant 1] de overeenkomst met [geïntimeerde] sloot. [appellant 1] heeft dus geen schade geleden door het total loss geraken van het chalet en moet daarom niet ontvankelijk worden verklaard, aldus [geïntimeerde]. De schade is volgens [geïntimeerde] toegebracht door [appellant 1], dus had [appellant 2] zijn vader moeten aanspreken en niet [geïntimeerde]. Nu de verkeerde partij is gedagvaard moet dus ook [appellant 2] niet ontvankelijk worden verklaard, aldus nog steeds [geïntimeerde].
7.4.2.
Allereerst ziet [geïntimeerde] eraan voorbij dat als haar stellingen juist zouden zijn, dit zou betekenen dat de vorderingen van [appellanten] hadden moeten worden afgewezen. Met niet-ontvankelijkheid heeft dit niets van doen. Voorts heeft te gelden dat als [geïntimeerde] werkelijk zou wensen dat het dictum niet-ontvankelijkheid zou behelzen (in plaats van het afwijzen van de vorderingen, zoals thans in eerste aanleg is geschied), zij dan incidenteel appel had moeten instellen. Uit haar memorie is niet duidelijk of zij incidenteel wenste te appelleren. Immers enerzijds heeft [geïntimeerde], in strijd met het bepaalde in het rolreglement, aan het hoofd van haar memorie niet gemeld dat zij tevens incidenteel appel instelt, maar anderzijds blijkt uit haar petitum wel dat zij wenst dat het hof [appellanten] niet-ontvankelijk verklaart.
7.4.3.
Het hof heeft evenwel de memorie niet als tevens houdende een incidenteel appel aangemerkt, omdat het hof deze memorie aldus uitlegt, dat [geïntimeerde] wenst dat de vorderingen van [appellanten] in dit hoger beroep opnieuw worden afgewezen, maar thans vanwege haar verweer inhoudend dat wat [appellant 1] betreft, hij geen vorderingsrecht heeft op [geïntimeerde] omdat hij geen eigenaar is van het chalet en wat [appellant 2] betreft hij niet [geïntimeerde], maar zijn vader had moeten dagvaarden. Het hof zal bij de bespreking van de grieven te zijner tijd zo nodig ook deze weren (opnieuw) behandelen.
7.5.1.
Bij inleidende dagvaarding hebben [appellanten] zich er reeds op beroepen dat [appellant 2] de eigenaar was/is van het chalet en dat [appellant 1] namens zijn zoon aan [standplaatshoudster] had verkocht. Deze stellingen – dat zoon eigenaar is en vader namens zoon verkocht had – zijn als zodanig in hoger beroep niet (langer) door [geïntimeerde] betwist.
7.5.2.
In eerste aanleg hebben [appellanten] hun vordering gestoeld op tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst (met [appellant 1]) respectievelijk op onrechtmatige daad (voor wat betreft [appellant 2]). De kantonrechter heeft de vordering uit overeenkomst afgewezen omdat onvoldoende gesteld was. De vordering uit onrechtmatige daad (vanwege de beschadiging van eigendommen) is door de kantonrechter niet (expliciet) behandeld en derhalve (impliciet) afgewezen.
7.5.3.
Tegen deze laatste afwijzing hebben [appellanten] weliswaar niet expliciet gegriefd, maar het hof leest in de toelichting onder grief II, in het gestelde in punt 3.7 van de memorie van grieven wel een grief tegen die impliciete afwijzing.
7.5.4.
Het gaat in dit geding allereerst om de al dan niet correcte nakoming door [geïntimeerde] van de overeenkomst tussen [appellant 1] en [geïntimeerde] en vervolgens om de vraag of – zo komt vast te staan dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten – [appellant 1] als contractspartij schade heeft geleden waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is en/of [geïntimeerde] ook uit hoofde van onrechtmatige daad jegens [appellant 2] als eigenaar van het chalet voor de door hem geleden schade aansprakelijk is.
7.6.1.
Met grief I bestrijden [appellanten] het oordeel van de kantonrechter dat de tussen [appellant 1] en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van goederenvervoer. Die grief slaagt. Naar het oordeel van het hof is er sprake van een overeenkomst van goederenvervoer. Daarbij valt niet alleen het vervoer door [Transport] Transport, maar ook het “verwijderen” van het chalet van de camping in [plaats 1], waarbij het chalet werd “verplaatst” van de standplaats naar de poort van de camping, onder het begrip “vervoer” van dat chalet. Hetzelfde heeft te gelden voor het afladen en weer opladen bij de poort van de camping en het “verplaatsen” van het chalet van die locatie naar de beoogde standplaats van [standplaatshoudster]. In het kader van deze overeenkomst heeft het vervoer van het chalet voldoende zelfstandigheid en overheersende betekenis om de andere elementen van die overeenkomst - het op-en afladen, plaatsen en stellen van het chalet - te absorberen.
7.6.2.
Gesteld noch gebleken is dat de machine, waarmee [geïntimeerde] het chalet heeft verplaatst, niet is te beschouwen als een voertuig in de zin van de wet. Ten aanzien van de dieplader van [Transport] Transport spreken partijen zelf ook van een voertuig. Het onderhavige vervoer valt in zijn geheel te kwalificeren als vervoer over de weg (waarbij opgemerkt wordt dat onder “weg” niet alleen de openbare weg moet worden verstaan doch ook een privéterrein voor zover dit mag worden bereden). Dus zijn de artikelen 8:1090 BW en volgende van toepassing. [geïntimeerde] heeft niet zelf het vervoer over de openbare weg verzorgd, tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] daarvoor [Transport] Transport heeft ingeschakeld. Ten opzichte van [appellant 1] (de afzender) is [geïntimeerde] als (hoofd)vervoerder te beschouwen en [Transport] Transport als ondervervoerder.
7.7.1.
Met grief II bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat zij niet aan hun stelplicht hebben voldaan, althans maken zij op dit punt gebruik van de herstelfunctie van het hoger beroep. [appellanten] stellen in hoger beroep dat de schade is opgetreden op 19 april 2011, bij het (weer) opladen van het chalet op de dieplader. [appellanten] verenigen zich met datgene wat de deskundigen op dit punt hebben geconstateerd (vgl. r.o. 7.2. onder l en m) en zij beamen dat de schade is ontstaan doordat [appellant 1] (samen met [compagnon]) het chalet onzorgvuldig heeft geladen. Dit is evenwel aan [geïntimeerde] - als verantwoordelijke professionele vervoerder - toe te rekenen, aldus [appellanten], nu het opladen onder verantwoordelijkheid en op aanwijzingen van [koper] (van [geïntimeerde]) geschiedde.
7.7.2.
Artikel 8:1095 BW bepaalt dat de vervoerder verplicht is de ontvangen zaken ter bestemming af te leveren en wel in de staat waarin hij hen heeft ontvangen. Vast staat dat [geïntimeerde] niet aan deze verplichting heeft voldaan. Dit betekent dat [geïntimeerde] jegens [appellant 1] (haar contractuele wederpartij) aansprakelijk is, tenzij zij zich kan beroepen op een wettelijke uitsluitingsgrond. In beginsel rust op [geïntimeerde] de bewijslast van een haar disculperende omstandigheid (art. 8:1098 lid 1 BW). Het hof begrijpt uit de stellingen van [geïntimeerde], dat zij zich wenst te beroepen op het bijzondere risico, dat omschreven is in art. 8:1099 onder b BW (behandeling van de zaken door de afzender). Indien [geïntimeerde] voldoende heeft gesteld en bij betwisting heeft bewezen dat de schade aan het chalet - in de omstandigheden van dit geval - hierdoor heeft kunnen ontstaan, kan zij worden ontheven van haar aansprakelijkheid (art. 8:1100 lid 1 BW).
7.7.3.
Vast staat dat het chalet op 4 april 2011 in goed overleg tussen partijen bij de ingang van de camping [Camping 1] op blokken is gezet. [geïntimeerde] stelt onbetwist dat het chalet toen nog in dezelfde staat verkeerde als waarin zij het ten vervoer had meegekregen. [geïntimeerde] stelt voorts dat [appellant 1], ter voorkoming van verdere kosten, het chalet zelf vanaf de blokken weer terug wilde laden op de dieplader, zodra de verbeterde vergunning was verkregen. [appellant 1] beschikte over de daarvoor volgens [geïntimeerde] benodigde drie heftrucks, zo had hij [geïntimeerde] verteld.
In het vonnis van de kantonrechter valt hierover te lezen in r.o. 2 onder e:
“Over de vraag wat tussen partijen precies is gezegd op 4 april 2011, toen het chalet te breed bleek voor het transport door [Transport] Transport, verschillen partijen van mening.
Volgens de verklaring van [appellant 1] tijdens de comparitie heeft hij toen gezegd:
“Oké, hoe gaan we dit oplossen? Kom je nou terug met die machine of hoe gaat het verder? [koper] zei: de 19e gaan we het verder regelen. Hij zei toen meteen daarna dat het ook met 2 heftrucks kon en of ik die kon regelen”.[koper] heeft tijdens de comparitie van partijen als volgt verklaard:
“Er moest een nieuwe vergunning komen….. [appellanten] vond terugkomen met de machine te duur en naar aanleiding daarvan heb ik tegen hem gezegd dat hij ook zelf met 3 heftrucks zou kunnen laden. Ik heb hem toen precies uitgelegd hoe dat in zijn werk zou gaan. Mijn broer kan dit bevestigen”.”
7.7.4.
Omdat [appellant 1] het zou regelen had [geïntimeerde] naar eigen zeggen, toen zij op 19 april 2011 (samen met de dieplader van [Transport] Transport) terugkwam, zelf geen apparatuur bij zich. [koper] van [geïntimeerde] constateerde toen dat [appellant 1] - samen met [compagnon] – al bezig was met het laden van het chalet. [koper] heeft toen nog een krik aangebracht, maar zich verder niet met het laden van het chalet op de dieplader bemoeid, aldus nog steeds [geïntimeerde].
[appellanten] hebben deze gang van zaken betwist: zij stellen dat [koper] aan [appellant 1] heeft gevraagd of hij het opladen zou kunnen regelen en dat er geen specifieke instructies door [geïntimeerde] zijn gegeven. Evenmin waren [appellant 1] en [compagnon] al begonnen met laden, voordat [koper] verscheen. Het laden gebeurde onder toezicht van [koper], en deze gaf aan [appellant 1] en [compagnon] – naar achteraf is gebleken: onjuiste – aanwijzingen, aldus [appellanten]
7.7.5.
Nu [geïntimeerde] aanbiedt om te bewijzen dat [appellant 1] het laden zelfstandig op zich had genomen en daarvoor ook de verantwoordelijkheid droeg, en [geïntimeerde] daar zelf (behalve het plaatsen van een krik) geen bemoeienis mee heeft gehad, zal het hof haar tot dat bewijs toelaten.
7.7.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

8.De uitspraak

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [appellant 1] het op 19 april 2011 (opnieuw) laden van het chalet zelf op zich had genomen en daarvoor ook de verantwoordelijkheid droeg, en [geïntimeerde] daar zelf (behalve het plaatsen van een krik) geen bemoeienis mee heeft gehad;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. H.A.G. Fikkers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 8 september 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.C.J. van Craaikamp en J.J. Janssen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 augustus 2015.
griffier rolraadsheer