ECLI:NL:GHSHE:2015:3528

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
14/00716
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake buitenlandse bankrekening en belastingheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die door de Inspecteur was gegeven aan belanghebbende. De Inspecteur had op basis van renseignementen geconcludeerd dat belanghebbende (mede-)rekeninghouder was van een buitenlandse bankrekening en had daarom informatie opgevraagd met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010. Belanghebbende had de informatiebeschikking betwist, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur deze terecht had gegeven. Het Hof stelde vast dat de Inspecteur op redelijke gronden het vermoeden had dat belanghebbende een rekening aanhield, gezien het aanzienlijke saldo op de bankrekening en het feit dat belanghebbende geen openheid van zaken had gegeven. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, die het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. De uitspraak van het Hof houdt in dat belanghebbende verplicht is om de gevraagde informatie te verstrekken, en dat de termijn hiervoor aanvangt op de dag van verzending van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00716
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 mei 2014, nummer AWB 13/1739 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden informatiebeschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Met dagtekening 27 november 2012 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur met dagtekening 4 maart 2013 gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld tot vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 juli 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] , de heer [D] , mevrouw [E] en mevrouw [F] .
1.5.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
2.1.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum 1] 1944 was gehuwd met [A] (hierna: [A] ), geboren op [geboortedatum 2] 1940 en overleden op [datum] 2004.
2.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 1995 een navorderingsaanslag IB/PVV en over het jaar 1996 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd in verband met niet aangegeven (inkomen uit) in het buitenland aangehouden vermogen. De inspecteur heeft aan de erven van [A] over de jaren 1996 tot en met 2004 navorderingsaanslagen IB/PVV en over de jaren 1997 tot en met 2000 navorderingsaanslagen VB opgelegd.
2.3.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2010 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van € 28.345 en een gemiddelde rendementsgrondslag in box 3 van € 393.815.
2.4.
Op 18 februari 2005 hebben de Belgische belastingautoriteiten aan het Hoofd van Belastingdienst/FIOD/ECD/ Team Internationaal een Nota met bijlagen verstrekt (verder: de renseignementen). De bijlagen B.1., B.2. en B.6. bevatten gegevens over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996, bij, volgens de aanhef “
F. van Lanschot (Bankiers) Luxembourg S.A.”.De bijlage B.9. betreft een adressenlijst. Voorzover te dezen van belang bevatten de bijlagen B.1., B.2. en B.6. respectievelijk de volgende gegevens:

Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 9/05/96 prog: FVLR102J page: 39, portfolio evaluation
Racine
Name
CCY
Current
Accounts
Deposits
Bonds
Shares/
options
Inv.Funds
Total
Account manager: 0000028
(…)
[rekeningnummer 1]
[belanghebbende]
NLG
1,070.81
525,600.00
132,157.24
658,828.05 P
Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 11/28/96 prog: FVLR102J page: 39, portfolio evaluation
Racine
Name
CCY
Current
Accounts
Deposits
Bonds
Shares/
options
Inv.Funds
Total
Account manager: 0000028
(…)
[rekeningnummer 1]
[belanghebbende]
NLG
1,070.81
532,800.00
133,061.58
666,932.39 P
[rekeningnummer 2]
[belanghebbende]
941221
NLG
597633,6
67,75
62612,68
0 0 0 P
18364”
2.5.
De inspecteur heeft belanghebbende en [A] geïdentificeerd als rekeninghouder van bovengenoemde rekeningen bij de Van Lanschot bank in Luxemburg (hierna: Van Lanschot) en de onder 2.2 vermelde aanslagen opgelegd. Belanghebbende heeft ontkend een rekening bij Van Lanschot te hebben aangehouden. Na ontvangst van de aangifte van belanghebbende over het jaar 2010 heeft de inspecteur haar met dagtekening 19 september 2012 een vragenbrief gezonden waarin op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR werd verzocht informatie te verstrekken over de rekening bij Van Lanschot met rekeningnummer [rekeningnummer 1] en van eventuele andere buitenlandse bankrekeningen van belanghebbende. Met dagtekening 7 november 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een rappel vragenbrief gezonden. Belanghebbende heeft niet op deze brieven gereageerd.
2.6.
Met dagtekening 27 november 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige informatiebeschikking gezonden. Daarin heeft hij de tekst herhaald van de vragen die op 19 september 2012 zijn gesteld en geconstateerd dat niet aan de verplichtingen van artikel 47 AWR is voldaan. De vragen luidden als volgt:
“1. Is deze bankrekening in 2010 nog steeds door mevrouw [belanghebbende] aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2010?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op […] deze rekening gestalde vermogen in 2010 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2010?
5. Indien niet langer dit vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de rekening bij Van Lanschot voor 2010 te overleggen.”
2.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De inspecteur heeft aan belanghebbende op 24 januari 2013 een brief met kenmerk “
Informatie met betrekking tot de uitspraak op bezwaar” gezonden. Bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2013 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is gegeven. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting van het Hof hebben partijen niets meer toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het Hof stelt voorop dat op de Inspecteur de bewijslast rust ter zake van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat hij de informatiebeschikking, wegens schending van de informatieverplichting ex artikel 47 van de AWR, terecht heeft gegeven.
4.2.
Artikel 47 van de AWR geeft de Inspecteur een ruime bevoegdheid om inlichtingen te vragen. Het artikel bepaalt dat ieder gehouden is aan de Inspecteur desgevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Daarbij is niet van belang of de gegevens en inlichtingen waarom wordt verzocht daadwerkelijk van belang zijn, maar of zij van belang kúnnen zijn voor die belastingheffing. De Inspecteur moet in een geval als het onderhavige een redelijke grond hebben voor het vermoeden dat buiten Nederland een (spaar)rekening wordt of werd aangehouden.
Aan de wetsgeschiedenis van de onderhavige bepaling kan onder meer het volgende worden ontleend:
“Daarbij is het van belang er op te wijzen dat uit de bewoordingen van dit artikel blijkt dat bij de uitvoering van de controletaak respectievelijk het voldoen aan de verplichting tot beschikbaarstelling van bescheiden etc. niet beslissend is of de kennisneming van deze bescheiden van belang is, maar of zij van belang kán zijn voor de belastingheffing. Zoals blijkt uit de jurisprudentie op de bestaande fiscale wetgeving, behoort ook bij de toepassing van artikel 47 elk van de betrokken partijen te doen al wat juist van háár redelijkerwijs verlangd kan worden. Dit betekent dat de belastingplichtige die lichtvaardig beschikbaarstelling van bepaalde bescheiden weigert of lichtvaardig in gebreke blijft deze ter beschikking te stellen, groot risico loopt dat een aanslag door de inspecteur zal worden vastgesteld en dat hij vervolgens in de daarop volgende bezwaarschrift- of beroepsprocedure ingevolge respectievelijk artikel 25 of artikel 29 [Hof: thans artikel 27e] zal worden geconfronteerd met de daarin neergelegde omkering van de bewijslast. Anderzijds houdt een juiste vervulling van de controletaak ook in dat de inspecteur — in concreto — in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat de ter inzage gevraagde bescheiden etc. van belang kunnen zijn voor de belastingheffing.”.
Kamerstukken II, vergaderjaar 1988-1989, 21 287, nr. 3, blz. 5.
4.3.
Voor het bestaan van een verplichting voor belanghebbende ingevolge artikel 47 van de AWR is voldoende dat de Inspecteur zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zouden kunnen zijn.
4.4.
De Inspecteur stelt dat op basis van de gegevens op de fotokopieën en de identificatie van belanghebbende en [A] (zie 2.4 en 2.5) aannemelijk is dat belanghebbende (mede-)rekeninghouder van een rekening bij Van Lanschot is of is geweest.
4.5.
Gelet op de gegevens die de Inspecteur ter beschikking stonden en waarop hij in redelijkheid het vermoeden van (mede-)rekeninghouderschap kon baseren in combinatie met het feit dat belanghebbende tot op heden geen inlichtingen en/of gegevens heeft verstrekt die aan de redelijkheid van dat vermoeden enige afbreuk doen, kunnen de door de Inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zijn voor de bepaling van de over het jaar 2010 op te leggen belastingaanslag IB/PVV. De gevraagde informatie zou opheldering kunnen geven over de vraag of belanghebbende in 2010 over niet door haar aangegeven (inkomsten uit) vermogen beschikte. Het feit dat de renseignementen gegevens bevatten over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 doet hier niet aan af, gelet op (i) het aanzienlijke saldo op de betreffende rekening, dat niet zomaar uit het vermogen van een belastingplichtige pleegt te verdwijnen (zie arrest Hoge Raad 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207), en (ii) het feit dat belanghebbende nimmer openheid van zaken heeft gegeven.
4.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop dat is verstreken vanaf de datum van de renseignementen en het jaar 2010. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de Inspecteur aannemelijk moet maken dat belanghebbende in het jaar 2010 rekeninghouder was van de betreffende bankrekening bij Van Lanschot. Gelet op hetgeen in 4.5 is overwogen, moeten belanghebbendes grieven worden verworpen.
4.7.
Voor zover belanghebbende stelt dat zij in bewijsnood verkeert en van Van Lanschot geen informatie kan verkrijgen ingeval de rekening niet (meer) bestaat overweegt het Hof dat de Inspecteur deze stelling heeft weersproken en dat ook afgezien daarvan het Hof van oordeel is dat deze eventuele bewijsnood voor rekening en risico van belanghebbende moet blijven.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de Inspecteur van zijn bevoegdheid ex artikel 47 van de AWR gebruik kunnen maken en vervolgens, toen belanghebbende niet aan het verzoek om informatie gevolg gaf, de onderhavige informatiebeschikking kunnen geven. Het Hof is derhalve van oordeel dat de informatiebeschikking terecht is gegeven.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd. Daarbij zal het Hof bepalen dat de termijn die belanghebbende is gesteld om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken, aanvangt op de dag van verzending van de uitspraak van het Hof.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank, en
  • verstaatdat de termijn die belanghebbende is gesteld om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken, aanvangt op de dag van verzending van de uitspraak van het Hof.
Aldus gedaan op 11 september 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.C. van der Vegt en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.