ECLI:NL:GHSHE:2015:3748

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
F 200.166.937/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen ouders na scheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep inzake de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008. De vader, wonende in België, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2014, verbeterd op 23 januari 2015, gedeeltelijk te vernietigen. De vader wenst de zorgregeling uit te breiden, terwijl de moeder, die de minderjarige bij zich heeft, verzoekt om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en heeft zelf incidenteel appel ingesteld om de zorgregeling te wijzigen in haar voordeel.

De mondelinge behandeling vond plaats op 18 augustus 2015, waarbij beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten hebben toegelicht. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig en heeft advies gegeven. Het hof heeft de ouders een voorstel gedaan voor een voorlopige zorgregeling, die tot doel heeft om de minderjarige rust te bieden. Partijen hebben ingestemd met een regeling waarbij de minderjarige om de veertien dagen van donderdagmiddag na school tot maandagochtend voor school bij de vader verblijft.

Het hof heeft de voorlopige zorgregeling vastgesteld en partijen verzocht om uiterlijk op 7 maart 2016 te rapporteren over de voortgang van deze regeling. Tevens is er een verwijzing naar hulpverlening gedaan om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, wat in het belang van de minderjarige wordt geacht. De beschikking is gegeven op 24 september 2015 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 24 september 2015
Zaaknummer: F 200.166.937/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/01/274114 / FA RK 14-436-2
C/01/274114 / FA RK 14-436-2H
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
ten tijde van het instellen van hoger beroep, wonende te [woonplaats] ,
thans wonende te [woonplaats] , (België),
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. du Fossé,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.S.M. Vogelaar.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2014 alsmede naar de herstelbeschikking van 23 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 maart 2015, heeft de vader verzocht de beschikking van 23 december 2014, zoals verbeterd bij beschikking van 23 januari 2015, gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de zorgregeling tussen hem en de minderjarige [minderjarige] uit te breiden met
iederewoensdag na school tot donderdag naar school dan wel één keer per veertien dagen op woensdag na school tot donderdag naar school en de andere week een dinsdag of een andere doordeweekse dag tot de daarop volgende ochtend naar school, althans dat de zorgregeling op een zodanige wijze wordt uitgebreid die het hof juist acht.
2.2.1.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 mei 2015, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel te besluiten tot afwijzing door het niet in voldoende mate onderbouwd zijn daarvan.
2.2.2.
Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht de onderhavige beschikking te wijzigen zodat de minderjarige [minderjarige] bij de vader verblijft:
  • één weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag 17.00 uur;
  • één keer per veertien dagen op woensdag na school tot diezelfde woensdag 19.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, zoals vermeld in het aan de verbeterbeschikking van 23 januari 2015 gehecht schema.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 18 juni 2015, heeft de vader verzocht de moeder in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek in hoger beroep af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
Tevens is namens de raad mevrouw A.A. van den Heuvel gehoord.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 19 juni 2014 en 28 november 2014.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de navolgende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedtaken vastgesteld:
- [minderjarige] verblijft bij de vader gedurende:
o één weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag 17:00 uur, met dien verstande dat zolang de vader in België woont deze regeling begint op vrijdag na zwemles en vanaf het moment dat de vader in [woonplaats] woont op vrijdag na school;
o één keer per veertien dagen op woensdag na school tot donderdag naar school;
o de helft van de vakanties en feestdagen, zoals vermeld in het aan de beschikking van 23 januari 2015 gehecht schema.
3.3.1.
Partijen kunnen zich met deze beslissing, voor zover het de contacten tussen de vader en [minderjarige] op de woensdagen betreft, niet verenigen en zij zijn hiervan beiden in hoger beroep gekomen.
Voor de standpunten van partijen verwijst het hof naar de inhoud van:
  • het appelschrift van de vader;
  • het verweerschrift tevens inhoudende incidenteel appel van de moeder;
  • het verweerschrift op dit incidenteel appel van de vader.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.4.2.
Ter zitting heeft het hof de ouders een voorstel gedaan om gedurende een proefperiode van zes maanden een voorlopige zorgregeling te beproeven die tot doel heeft om [minderjarige] (en de ouders) tot rust te laten komen. Na een tweetal korte schorsingen van de mondelinge behandeling in hoger beroep, hebben partijen ingestemd met het voorstel van het hof inhoudende dat er een
voorlopigezorgregeling tussen de vader en [minderjarige] zal gelden, waarbij [minderjarige] één lang weekend in de veertien dagen van donderdagmiddag na school tot maandagochtend voor school bij de vader verblijft. Beide ouders hebben verklaard dat zij rust voor [minderjarige] wensen en zij zijn het erover eens dat deze rust kan worden bereikt door bij wijze van proefperiode uitvoering te geven aan bovenstaande zorgregeling, waarbij er minder wisselmomenten zijn en [minderjarige] voor een langere aaneengesloten periode bij de vader verblijft. Partijen zijn overeengekomen tot dat deze regeling zal ingaan met ingang van 3 september 2015.
3.4.3.
Het hof zal de bovenstaande zorgregeling voorlopig vaststellen onder aanhouding van de definitieve beslissing. Het hof verzoekt partijen – via hun raadslieden – om het hof uiterlijk op 7 maart 2016 te informeren over het verloop van de proefperiode en eventuele herziening van de standpunten in hoger beroep.
In beginsel zal het hof na het verstrijken van de pro forma datum de zaak zonder nadere mondelinge behandeling op de stukken afdoen, tenzij het hof naar aanleiding van het verloop van de voorlopige zorgregeling aanleiding ziet tot het voortzetting van de mondelinge behandeling.
Hulpverlening
3.4.4.
De raad heeft ter zitting de ouders geadviseerd om met elkaar een traject in te gaan waar zij samen leren hoe zij [minderjarige] kunnen ondersteunen en helpen. Aangezien het voor de ouders lastig is dit om reeds nu op eigen kracht gezamenlijk ondersteuning te bieden, acht de raad het wenselijk dat de ouders hierin worden bijgestaan door professionele hulpverlening. Het hof sluit zich aan bij dit advies. Ook al hebben de ouders nu een tijdelijke overeenstemming bereikt over de voorlopige zorgregeling, tegelijkertijd constateert het hof dat hun onderlinge communicatie voor verbetering vatbaar is en het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de ouders ook hieraan gaan werken gedurende de proefperiode. Het hof zal ouders daartoe naar hulpverlening verwijzen, als hierna te bepalen.
3.4.5.
Beslist dient te worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , als
voorlopigeregeling vast dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar eens in de veertien dagen van donderdagmiddag na school tot maandagochtend voor school;
verwijst de partijen naar hulpverlening (Jeugdzorg / Maatschappelijk Werk) in het kader van ouderschap na scheiding;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt partijen, met tussenkomst van hun advocaten, het hof op uiterlijk 7 maart 2016 te informeren zoals in rechtsoverweging 3.4.3. uiteengezet;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
7 maart 2016 PRO FORMA;
Deze tussenbeschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2015.