ECLI:NL:GHSHE:2015:4403

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
2 november 2015
Zaaknummer
HR 200.173.507/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een appellant die meerdere verplichtingen niet nakomt

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 8 juli 2015 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. Q.J. van Riet, heeft in hoger beroep verzocht om de voortzetting van de schuldsaneringsregeling of, subsidiair, om verlenging van de termijn van de regeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2015 heeft de beschermingsbewindvoerder en een informante hun visie gegeven op de situatie van de appellant.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks eerdere waarschuwingen, zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen. Er was sprake van een boedelachterstand van ten minste € 1.976,56 en er waren nieuwe schulden ontstaan van ongeveer € 8.442,64. De appellant heeft erkend dat er nieuwe schulden zijn ontstaan, maar heeft dit toegeschreven aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zoals wisselende inkomsten en psychische klachten. Hij heeft echter niet aangetoond dat hij zijn verplichtingen voldoende is nagekomen.

Het hof heeft de argumenten van de appellant en de bewindvoerder gewogen en geconcludeerd dat de tekortkomingen aan de appellant kunnen worden verweten. De appellant heeft geen concreet financieel plan gepresenteerd om zijn schulden aan te pakken, en zijn schuldsaneringsregeling is niet vlekkeloos verlopen. Het hof heeft daarom de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 29 oktober 2015
Zaaknummer : HR 200.173.507/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/04/13/100 R - C/03/15/243 F
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. Q.J. van Riet.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juli 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair te bepalen dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet, subsidiair de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van Riet.
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen:
de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 juni 2015;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 22 juli 2015;
  • het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 16 oktober 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 22 juli 2015;
- de brief met bijlagen van de budgetbeheerder van [appellant] d.d. 18 augustus 2015.

3.De beoordeling

3.1
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over het door [appellant] ingestelde hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4021).
3.2.
Bij vonnis van 26 maart 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 24 april 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, aldus de rechtbank.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Thans blijkt echter dat, ondanks een verhoor ter verificatievergadering bij de rechter-commissaris van 1 oktober 2014, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de afdrachtplicht en het niet laten ontstaan van nieuwe schulden, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. De verwijtbare boedelachterstand bedraagt tenminste € 1.976,56 en er zijn zeven nieuwe schulden van in totaal (ongeveer)
€ 8.442,64 ontstaan. De zeer omvangrijke nieuwe schuldenlast kan niet met het vrij te laten bedrag worden opgelost binnen de reguliere termijn van de schuldsaneringsregeling noch binnen een verlengde termijn.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] erkent dat het saneringstraject niet vlekkeloos is verlopen, er is inderdaad een boedelachterstand ontstaan en er zijn twee nieuwe schulden bijgekomen, een aan Oxxio en een huurachterstand. Het ontstaan van deze nieuwe schulden is volgens [appellant] niet te wijten aan gemakzucht of onverantwoord gedrag, maar een ongelukkige samenloop van negatieve omstandigheden zoals wisselende inkomsten, verlies van betaald werk en psychische klachten. Uiteindelijk is hij er samen met zijn budgetbeheerder in geslaagd om zijn zaken en perspectieven weer op orde te krijgen. [appellant] acht het in verband met de aflossingsperiode evenwel wel nodig en van belang dat zijn schuldsaneringsregeling zal worden verlengd met een termijn van ten minste negen maanden en dat zijn vakantiegelden ook zullen worden aangewend voor een versnelde aflossing van zijn schulden. Tot slot merkt [appellant] op dat hij inmiddels een beschermingsbewind heeft aangevraagd.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat hij feitelijk aan alle voorwaarden welke hem gedurende de beëindigingszitting op 14 oktober 2014 zijn opgelegd heeft voldaan, maar dat dit zes in plaats van de gestelde vier maanden heeft geduurd. Er zijn sinds de voornoemde beëindigingszitting evenwel geen betalingsachterstanden ontstaan, de informatieverplichting is naar behoren nagekomen en voorts hebben zich ook geen andere incidenten voorgedaan. [appellant] voegt daaraan toe dat hij, sinds zijn mislukte suïcidepoging ook anders tegen zijn situatie aan is gaan kijken. Hij begrijpt dat hij zijn problemen niet (langer) alleen de baas kan en derhalve bezoekt hij thans wekelijks een psychiater. Daar komt bij dat hij vanaf 26 oktober 2015 zal aanvangen in een nieuwe dienstbetrekking met een aanzienlijk hoger inkomen dan thans het geval is. [appellant] stelt derhalve dat hij op dit moment zijn leven weer aardig op de rit heeft. Desgevraagd erkent [appellant] tot slot inderdaad strafrechtelijk te zijn veroordeeld tot het vervullen van een taakstraf voor zijn betrokkenheid bij een inbraak.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder stelt dat [appellant] noch tijdens zijn faillissement, noch tijdens zijn schuldsaneringsregeling tot aan de bespreking van 9 september 2014 heeft gesproken over zijn psychische problemen. Bewijsstukken van deze psychische problemen ontbreken en ook de aard van deze problemen blijft evenwel onduidelijk. Daarbij komt dat zij het [appellant] te verwijten acht dat hij diverse arbeidsbetrekkingen heeft gehad en daaraan gekoppeld wisselende inkomsten. Zij verwijst hierbij nadrukkelijk naar een brief van de voormalige werkgever van [appellant] d.d. 10 januari 2014, een officiële waarschuwing, waaruit blijkt dat [appellant] afspraken met zijn werkgever niet nakwam, zonder opgaaf van reden niet op zijn werk verscheen en zich versliep waardoor hij de afspraak met een controlerend geneesheer niet kon nakomen. Voorts heeft [appellant] verzuimd om aan het einde van zijn WW-uitkering een bijstandsuitkering aan te vragen, hoewel hij door het UWV wel op de noodzaak hiervan is gewezen. Gevolg was dat [appellant] tenminste drie maanden geen inkomsten had en er dus een betalingsachterstand en nieuwe schulden ontstonden. Daarbij komt dat [appellant] gedurende zijn schuldsaneringsregeling is gedagvaard vanwege diefstal en bezit van amfetamine en hennep. [appellant] heeft de bewindvoerder hieromtrent telefonisch medegedeeld dat hij “overal van was vrijgesproken, maar wel te zijn veroordeeld tot een taakstraf van 90 uur.” Schriftelijke bescheiden omtrent deze veroordeling zijn niet bij de bewindvoerder bekend en ook is haar niet duidelijk of [appellant] deze taakstraf inmiddels heeft uitgevoerd. Vanwege de boedelachterstand en de (nieuwe) schulden heeft de bewindvoerder bij gelegenheid van het verhoor op 1 oktober 2014 voorgesteld dat [appellant] binnen een paar maanden een nieuwe en definitieve inventarisatie van zijn schulden alsmede een aflosplan zou moeten aanleveren. Op 24 april 2015 stelde de bewindvoerder evenwel vast dat er wel enkele nieuwe schulden werden afgelost, maar dat de boedelachterstand, om dat er geen dan wel te weinig boedelafdrachten werden gedaan, steeds verder opliep. Ook stelde de bewindvoerder toen vast dat de nieuwe schulden [appellant] veelal te verwijten zijn en dat hij geen gebruik had gemaakt van de vele kansen om binnen het tijdsbestek van zijn faillissement en daarop volgend zijn schuldsaneringsregeling zijn problematische schuldenlast definitief op te lossen. Vanwege de verwijtbaarheid van de gedragingen van [appellant] bestaat er volgens de bewindvoerder thans ook geen aanleiding meer om hem opnieuw een kans te geven om zijn problemen, in een verlengde periode, op te lossen.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat aan [appellant] door de rechter-commissaris bij gelegenheid van het verhoor van 14 oktober 2014 is opgedragen om binnen vier maanden een plan van aanpak op te stellen waarbij de destijds ontstane nieuwe schuld van circa € 7.000,00 nog binnen de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling zou kunnen worden voldaan. Inmiddels is echter gebleken dat de nieuwe schuld hoger is, circa
€ 11.000,00 en dat dit bedrag nimmer door [appellant] binnen de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling kan worden ingelopen. Daarbij komt dat de bewindvoerder van mening is dat de nieuwe schulden ook niet te goeder trouw zijn ontstaan en dat [appellant] ook al veel te veel “laatste” kansen heeft gekregen. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
Desgevraagd geeft de beschermingsbewindvoerder aan dat de nieuwe schuld, een huurschuld, ten tijde van het verhoor op 14 oktober 2014 nog niet bekend was. [appellant] is evenwel met zijn verhuurder overeengekomen dat deze schuld eerst na afloop van de schuldsaneringsregeling zal worden opgeëist. Een zelfde afspraak heeft [appellant] met Oxxio weten te bewerkstelligen. Met de overige schuldeisers is een regeling getroffen die door [appellant] ook wordt nagekomen.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
De uitspraak in eerste aanleg dateert van 8 juli 2015. De appeltermijn eindigde acht dagen nadien, derhalve op 16 juli 2015. Het beroepschrift is ter griffie op 17 juli 2015 binnengekomen en dus (in beginsel, behoudens bijzondere omstandigheden) te laat. Bij de beoordeling van de eventuele verschoonbaarheid van de overschrijding van de appeltermijn stelt het hof, overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, het volgende voorop. Uitgangspunt is dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid dient te bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie begint te lopen (en eindigt), en dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt. Na eigen onderzoek heeft het hof vastgesteld dat de advocaat van [appellant] het beroepschrift op 16 juli 2015 per e-fax aan de griffie van dit hof heeft doen toekomen. Het hof kan onder de bijzondere omstandigheden van deze zaak, als meegedeeld door de griffie van het hof, niet uitsluiten dat dit e-fax bericht vanwege een technische storing binnen de administratieve systemen van dit hof niet, of althans niet tijdig, door de griffie van het hof is ontvangen waardoor de registratie van voornoemd beroepschrift een dag vertraging heeft opgelopen. Deze vertraging acht het hof (de advocaat van) [appellant] evenwel niet toe te rekenen en derhalve de overschrijding van de beroepstermijn - in de lijn van voornoemd arrest van de Hoge Raad – verschoonbaar. Het hof acht aldus [appellant] ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
3.10.2.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.10.3.
Vast staat dat [appellant] , ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris op 14 oktober 2014, voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen zoals de afdrachtverplichting en het niet laten ontstaan van nieuwe schulden niet, of althans onvoldoende, is nagekomen. Zo is er een verwijtbare boedelachterstand van circa € 2.000,00 ontstaan alsmede een totale nieuwe en aan [appellant] verwijtbare schuldenlast van circa
€ 11.000,00. Deze zeer omvangrijke nieuwe schuldenlast kan door [appellant] binnen de reguliere noch (maximaal) verlengde termijn van de schuldsaneringsregeling vanuit het vrij te laten bedrag worden opgelost, daargelaten nog dat [appellant] , ondanks een aanzegging hiertoe door de rechter-commissaris, verzuimd heeft om een concreet en gedegen onderbouwd financieel plan van aanpak met betrekking tot het inlopen van voornoemde schuldenlast te overleggen.
3.10.4.
Een en ander klemt naar het oordeel van het hof des temeer nu de schuldsaneringsregeling van [appellant] , nog los van voornoemde boedelachterstand en nieuwe schulden, verre van vlekkeloos is verlopen en [appellant] hierop, en naar nu blijkt tevergeefs, ook bij herhaling door zowel zijn bewindvoerder als de rechter-commissaris is gewezen. Zo komt [appellant] de informatieverplichting feitelijk pas vanaf begin 2015 enigszins naar behoren, en dan nog uitsluitend met betrekking tot het verstrekken van opgevraagde informatie, na. Nakoming van de spontane informatieplicht blijft evenwel gebrekkig. Nog immer ontbreekt er cruciale informatie met betrekking tot de psychosociale problematiek en de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] . Het hof merkt hierbij nadrukkelijk op dat [appellant] , door het plegen van een misdrijf, welbewust het risico van een mogelijke strafvervolging heeft aanvaard met alle nadelige gevolgen voor zijn schuldeisers van dien, zoals het ontstaan van een nieuwe ontnemingsvordering of het vanwege het uitvoeren van een taakstraf niet beschikbaar zijn voor reguliere arbeid. Daarbij komt dat het plegen van een misdrijf zich naar het oordeel van het hof ook geheel niet verhoudt met de aard en het doel van de schuldsaneringsregeling. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.10.5.
Nu, tevens omdat hij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering -in welk verband het hof naar de processtukken verwijst-, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals subsidiair door hem is verzocht, te verlengen. Dit nog daargelaten dat, zoals reeds eerder overwogen, een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd en [appellant] gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling de hem bij herhaling gegunde kansen om een en ander alsnog ten goede te keren, immer toerekenbaar, onbenut heeft gelaten. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.