ECLI:NL:HR:2012:BV4021
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie in het belang der wet betreffende de bevoegdheid van de schuldenaar onder bewind om rechtsmiddelen aan te wenden tegen beëindiging van de schuldsaneringsregeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal. De zaak betreft de bevoegdheid van een schuldenaar wiens goederen onder bewind zijn gesteld om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Maastricht en het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waaruit blijkt dat de schuldenaar, [betrokkene], in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van de rechtbank om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Het hof had de beslissing van de rechtbank vernietigd, maar de Procureur-Generaal heeft cassatie ingesteld omdat er twijfels bestonden over de ontvankelijkheid van [betrokkene] in het hoger beroep, gezien het feit dat er een bewind was ingesteld over zijn goederen.
De Hoge Raad oordeelt dat de regeling van het bewind niet meebrengt dat de beschermingsbewindvoerder de schuldenaar in rechte dient te vertegenwoordigen bij een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit betekent dat de schuldenaar zelfstandig een verzoek kan indienen, zonder dat de beschermingsbewindvoerder daarbij betrokken hoeft te zijn. De Hoge Raad concludeert dat het middel van de Procureur-Generaal geen doel treft en wijst de vordering af. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van schuldenaren onder bewind en hun mogelijkheden om rechtsmiddelen aan te wenden tegen beslissingen die hen aangaan.