ECLI:NL:GHSHE:2015:4774

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
F 200 176 446_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deeltijd uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot deeltijd uithuisplaatsing van haar minderjarige kind is verleend aan de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.P.F. Rober, verzet zich niet tegen de uithuisplaatsing zelf, maar tegen de specifieke plaatsing bij de familie [informant]. De vader, vertegenwoordigd door mr. S.C.H. Poelman, verzoekt de beschikking te bekrachtigen, en stelt dat de huidige situatie bij hem en de familie [informant] in het belang van de minderjarige is. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 november 2015, waarbij de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken en de situatie van de minderjarige, die sinds 2011 onder toezicht staat. Het hof overweegt dat de huidige plaatsing bij de familie [informant] positieve effecten heeft op de minderjarige en dat een verandering van deze situatie mogelijk schadelijk zou zijn. Uiteindelijk besluit het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 november 2015
Zaaknummer : 200.176.446/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/208481 / JE RK 15-1618
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 september 2015, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en verzocht - naar het hof begrijpt - alsnog een machtiging tot deeltijd uithuisplaatsing van de hierna te noemen [minderjarige] te verlenen zoals door de moeder verzocht en op een wijze die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2015, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Rober;
- de GI, vertegenwoordig door de heer [vertegenwoordiger van de stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] ;
-de vader, bijgestaan door mr. S.C.H. Poelman.
Tevens is verschenen mr. [informant] die als informant door het hof is gehoord.
2.3.1.
De raad is niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 juli 2015;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 21 oktober 2015;
  • het V-6 formulier met bijlagen van 20 oktober 2015 van de advocaat van de vader.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 maart 2011 onder toezicht van de stichting.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd met ingang van 23 maart 2015 voor één jaar.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI tot deeltijd uithuisplaatsing van [minderjarige] met ingang van [geboortedatum] 2004 tot 23 maart 2016 in een netwerkpleeggezin van de familie [informant] aldus dat [minderjarige] om en om een week in het netwerkpleeggezin verblijft en een week bij de vader.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder verzet zich niet tegen de uithuisplaatsing maar tegen de plaats waar [minderjarige] verblijft. Door de beslissing van de rechtbank is [minderjarige] in een dusdanige positie gemanoeuvreerd dat zij het gevoel heeft partij te moeten kiezen tussen de vader, de moeder en de familie [informant] . De loyaliteits- en hechtingsproblematiek bij [minderjarige] wordt versterkt, omdat [minderjarige] het gevoel heeft gekregen dat zij uiteindelijk bij de vader moet gaan wonen en dat de moeder tekort schiet. Tussen de moeder en de familie [informant] bestaat thans geen enkele communicatie meer. Alleen vanuit een neutrale positie kan [minderjarige] een ongedwongen contact hebben met de vader en de moeder. Het is daarom in het belang van [minderjarige] dat zij in een neutraal pleeggezin geplaatst wordt van waaruit zij een onbevangen en ongedwongen contact kan hebben met de vader en de moeder en met opa [informant] .
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. De basis van het verzoek tot deeltijd uithuisplaatsing is erin gelegen dat met betrekking tot de voor [minderjarige] benodigde therapie, continuïteit, rust, regelmaat, minder spanningen en een neutrale opvoedingsomgeving, voorwaarden zijn. Op dit moment gaat het goed met [minderjarige] . De school heeft opgemerkt dat [minderjarige] veel meer rust heeft in haar hoofd, waardoor zij beter presteert en betrokken is. Bovendien is zij nu altijd op tijd op school. Zij heeft regelmatig contact met vriendinnen van school en in de woonomgeving van de vader. De communicatie tussen de vader en de familie [informant] verloopt goed, evenals de omgang tussen [minderjarige] en de moeder. De grote angst van [minderjarige] is, zo heeft zij meer dan eens aangegeven, dat zij bij de familie [informant] weg moet.
De moeder kan op geen enkele wijze onderbouwen dat de situatie zoals die voor haar geldt ook voor de man zou moeten gelden. Uit de rapportage van de GI blijkt dat de opvoedingssituatie bij de vader goed is en dat [minderjarige] er profiteert van de rust, regelmaat en duidelijkheid, waarbij ook voldoende ruimte is voor affectie en vrijheid. Plaatsing in een neutraal pleeggezin acht de vader niet in het belang van [minderjarige] . Een andere verblijfslocatie zal alleen maar zorgen voor meer onrust bij [minderjarige] .
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
In de periode dat [minderjarige] nog bij de moeder woonde, werd de moeder met regelmaat overvraagd waardoor er steeds naar ad hoc oplossingen gezocht moest worden. De moeder deed met grote regelmaat een beroep op de familie [informant] , hetgeen voor [minderjarige] veel onrust en onvoldoende stabiliteit betekende. Vanuit de thuissituatie bij de moeder kwam [minderjarige] ook met regelmaat te laat op school. De door Mondriaan met betrekking tot de hechtingsproblematiek en loyaliteitsproblemen van [minderjarige] geadviseerde behandeling is vanwege de extreme spanningen, ruis en conflicten binnen het gezinssysteem, (nog) niet opgestart. De inschatting is dat er onvoldoende veranderingsmogelijkheden zijn bij de moeder, gezien haar belaste voorgeschiedenis en persoonlijke problematiek en de ontkenning daarvan door de moeder, waardoor zij niet openstaat voor hulpverlening voor zichzelf.
De situatie bij de familie [informant] alsmede die bij de vader zijn voor [minderjarige] te kwalificeren als rustgevend en volwassen. De familie [informant] en de vader hebben een constructieve samenwerking en stimuleren en ondersteunen het contact van [minderjarige] met de moeder en met haar broertje. Op het moment dat [minderjarige] naar een andere, voor de moeder neutrale plek zou gaan, wordt haar de veiligheid en de vertrouwdheid die zij nu ervaart weggenomen. Niet het verblijf van [minderjarige] bij de familie [informant] en de vader, maar de voortdurende strijd van de moeder versterkt de loyaliteitsproblematiek en hechtingsproblematiek van [minderjarige] .
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat in haar leefomgeving structuur en rust bestaat, zodat toegekomen kan worden aan de door Mondriaan geadviseerde behandeling met betrekking tot de hechtingsproblematiek en loyaliteitsproblemen van [minderjarige] . De moeder erkent het belang van een rustige en stabiele situatie voor [minderjarige] en betwist niet dat een dergelijke situatie bij haar thuis niet wordt gewaarborgd. Zij verzet zich dan ook niet tegen de (deeltijd)uithuisplaatsing van [minderjarige] op zich, maar tegen de plaatsing van [minderjarige] bij (thans) de familie [informant] , waarbij zij zich op het standpunt stelt dat plaatsing van [minderjarige] in een neutraal pleeggezin in het belang van [minderjarige] wenselijk is. Vooropgesteld dat het niet aan het hof, maar aan de GI is om te bepalen waar [minderjarige] wordt geplaatst, overweegt het hof hierover dat, gelet op het feit dat de huidige situatie voor [minderjarige] positief heeft uitgewerkt, plaatsing elders voor [minderjarige] een (nieuwe) traumatische ervaring zou zijn.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, H. van Winkel en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2015.