ECLI:NL:GHSHE:2015:5015

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
F 200 167 760_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijdrage in de kosten van levensonderhoud van een jongmeerderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een jongmeerderjarige zoon tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de bijdrage van zijn vader in de kosten van levensonderhoud en studie op nihil is gesteld. De jongmeerderjarige, geboren op [geboortedatum] 1995, heeft problemen met het vinden van een stabiele positie in de maatschappij en heeft schulden. Hij heeft hulp gezocht bij maatschappelijk werk, maar is niet in staat gebleken om zijn leven op orde te krijgen. De vader stelt dat er gewijzigde omstandigheden zijn die zijn verzoek om de bijdrage te verlagen rechtvaardigen, en dat de jongmeerderjarige geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn situatie.

De mondelinge behandeling vond plaats op 3 november 2015, waarbij de jongmeerderjarige niet ter zitting verscheen. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van beide partijen. De vader betoogt dat de jongmeerderjarige sinds zijn detentie geen pogingen heeft ondernomen om werk te zoeken of een studie te volgen, en dat hij geen inzicht verschaft in zijn leefsituatie. Het hof overweegt dat de gedragingen van de jongmeerderjarige van zodanige aard zijn dat van de vader in redelijkheid niet kan worden verlangd bij te dragen in zijn levensonderhoud, zolang de jongmeerderjarige zijn houding niet wijzigt.

Uiteindelijk besluit het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarmee de bijdrage van de vader op nihil blijft. Het hof wijst ook het meer of anders verzochte af. Deze uitspraak is gedaan door de rechters M.C. Bijleveld-van der Slikke, H. van Winkel en A.J. van de Rakt en is openbaar uitgesproken op 3 december 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 3 december 2015
Zaaknummer: 200.167.760/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/286828 / FA RK 14-5268
in de zaak in hoger beroep van:
[de jongmeerderjarige zoon],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [de jongmeerderjarige zoon] ,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2015, heeft [de jongmeerderjarige zoon] verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 juni 2015, heeft de vader verzocht het hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Remport Urban, namens [de jongmeerderjarige zoon] ;
  • de vader, bijgestaan door mr. Bronsveld.
2.3.1.
[de jongmeerderjarige zoon] is, zonder bericht, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V5-formulier van de advocaat van [de jongmeerderjarige zoon] d.d. 26 oktober 2015.

3.De beoordeling

3.1.
[de jongmeerderjarige zoon] is op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] geboren uit het huwelijk van de vader en [de moeder] (hierna: de moeder).
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Breda van 23 maart 2013 is in het huwelijk van de vader en de moeder de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 17 september 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongmeerderjarige zoon] moet voldoen een bedrag van € 150,- per maand.
De bijdrage voor [de jongmeerderjarige zoon] beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 152,56 per maand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voornoemde beschikking gewijzigd en de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de inmiddels jong-meerderjarige [de jongmeerderjarige zoon] met ingang van 26 augustus 2014 op nihil gesteld.
3.4.
[de jongmeerderjarige zoon] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[de jongmeerderjarige zoon] betwist dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die het verzoek van de vader rechtvaardigen en voert daartoe - kort samengevat - het volgende aan.
[de jongmeerderjarige zoon] heeft al geruime tijd problemen met het realiseren van een bevredigende positie in de maatschappij. Het is een intelligente jongen, maar hij slaagt er niet in zijn draai te vinden. [de jongmeerderjarige zoon] heeft schulden. Hij doet wat hij kan om werk te vinden, maar dat is hem tot op heden niet gelukt. Hij heeft tot het maatschappelijk werk gewend voor hulp bij het zoeken naar een baan en het regelen van praktische zaken. Ook wat betreft het in kaart brengen en afbetalen van zijn schulden heeft hij hulp ingeschakeld.
Tot zijn spijt heeft [de jongmeerderjarige zoon] tot op heden niet kunnen voldoen aan de verwachting van zijn vader en hij realiseert zich dat dat hij hem hiermee verdriet heeft bezorgd. [de jongmeerderjarige zoon] heeft veel tegenslagen gehad en ondanks zijn beste bedoelingen nog geen stabiliteit kunnen realiseren op financieel en sociaal gebied.
3.6.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Helaas zijn er wel gewijzigde omstandigheden die zijn verzoek rechtvaardigen. [de jongmeerderjarige zoon] is ook sinds hij uit detentie is, niet in staat gebleken om zijn leven vorm en inhoud te geven. Hij is ingetrokken bij de moeder en heeft voor het overige geen enkele poging ondernomen om werk te zoeken c.q. een uitkering te verwerven, dan wel een studie te volgen. Dat hij daartoe wegens ziekte of gebrek niet in staat zou zijn, is niet gebleken. Van de gestelde contacten met het maatschappelijk werk is evenmin gebleken. [de jongmeerderjarige zoon] is al langere tijd van het rechte pad af. Reeds voor het bereiken van de achttienjarige leeftijd waren er veel problemen. De daarop gerichte (jeugd)hulpverlening heeft geen nut gehad. Gezien de meerderjarigheid van [de jongmeerderjarige zoon] heeft de vader thans geen enkele invloed meer op hem. [de jongmeerderjarige zoon] zelf weigert al gedurende langere periode zijn verantwoordelijkheid te nemen in deze. Dit maakt dat het in alle redelijkheid niet van de vader kan worden verlangd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van [de jongmeerderjarige zoon] , hetgeen te meer geldt nu [de jongmeerderjarige zoon] op geen enkele wijze inzicht verschaft in zijn feitelijke leefsituatie.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:399 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter de verplichting tot levensonderhoud matigen op grond van zodanige gedragingen van de tot onderhoud gerechtigde, dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd. Hierbij is niet het gedrag op zichzelf bepalend, maar het bij zodanig gedrag vragen om financiële ondersteuning van de onderhoudsplichtige dat een zodanig kwetsend karakter voor de onderhoudsplichtige moet hebben dat van hem de gevraagde onderhoudsbijdrage in redelijkheid niet of niet ten volle gevergd kan worden. Anders dan bij minderjarige kinderen is de onderhoudsplicht van ouders jegens hun jongmeerderjarige kinderen niet uitgezonderd van deze matigingsbevoegdheid. De enkele weigering van een jongmeerderjarig kind om contact met de ouder te hebben, wordt echter niet als zodanig grievend beschouwd, dat dit een grond voor matiging oplevert.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat de door de vader genoemde gedragingen van [de jongmeerderjarige zoon]
tot heden van zodanige aard zijn dat van de vader in redelijkheid niet kan worden verlangd, bij te dragen in het levensonderhoud van [de jongmeerderjarige zoon] , zolang die zijn houding niet wijzigt. Daargelaten de oorzaak van zijn gedragingen die hebben geleid tot onder meer schulden en hechtenis, gaat [de jongmeerderjarige zoon] kennelijk volledig zijn eigen gang en voelt hij zich niet verplicht enige verantwoording af te leggen over zijn leven. Hij is bij de rechtbank noch bij het hof verschenen; zijn advocaat heeft hem sinds het indienen van het beroepschrift één keer gesproken en is nadien het contact met hem verloren. Van contacten van [de jongmeerderjarige zoon] met maatschappelijk werk of andersoortige hulpverlening is het hof niet gebleken.
Gelet op het voorgaande, moet het er naar het oordeel van het hof tevens voor worden gehouden dat er vanuit [de jongmeerderjarige zoon] - wellicht voortkomend uit onmacht - geen basis lijkt te zijn voor enige vorm van communicatie of overleg met de vader.
3.8.
De beschikking waarvan beroep dient dus te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 januari 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, H van Winkel en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.