ECLI:NL:GHSHE:2015:5345

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
HD 200.176.290_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de beslagvrije voet in hoger beroep na executoriaal beslag op pensioen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een executoriaal beslag dat door [geïntimeerde] is gelegd op het pensioen van [appellant]. Het beslag is gelegd op 22 december 2014 voor een bedrag van € 14.696,78, waarbij de deurwaarder maandelijks € 100,- inhoudt. De kern van het geschil betreft de hoogte van de beslagvrije voet, die bepalend is voor het bedrag dat maandelijks door de deurwaarder op het inkomen van [appellant] kan worden ingehouden. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. [Appellant] stelt dat de beslagvrije voet, rekening houdend met zijn inkomen, slechts ruimte biedt voor een inhouding van minder dan € 10,- per maand. Hij heeft berekeningen overgelegd die zijn standpunt onderbouwen, terwijl [geïntimeerde] een andere berekening presenteert. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering van [appellant] en heeft de hoogte van de beslagvrije voet per 1 januari 2015 en per 1 juli 2015 vastgesteld.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de vordering van [appellant] tot opheffing van het beslag kan worden toegewezen, omdat de beslagvrije voet hoger is dan het inkomen van [appellant]. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen ten onrechte is ingehouden op het inkomen van [appellant]. Tevens zijn de proceskosten gecompenseerd, waarbij elk van de partijen haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.176.290/01
arrest van 22 december 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. K.A.M.J. Horsch te Valkenburg (Limburg),
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.S.J.H. van den Bronk te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 augustus 2015 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in kort geding gewezen vonnis van 12 augustus 2015 tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak- en rolnummer C/03/208492/KG ZA 15-364)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met twee grieven en met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[geïntimeerde] heeft op 22 december 2014 executoriaal beslag doen leggen op het pensioen van [appellant] onder Nationale Nederlanden Pensioen en Levensloopdiensten BV (pensioenfonds MT) voor een bedrag van € 14.696,78. De deurwaarder houdt met ingang van januari 2015 maandelijks € 100,- in.
3.1.2.
In geschil tussen partijen is de hoogte van de beslagvrije voet en daarmee de hoogte van het maandelijks door de deurwaarder op het inkomen van [appellant] in te houden bedrag.
3.1.3.
Partijen doen elk een eigen opgave van de inkomsten van [appellant] en van mevrouw [mevrouw] , met wie hij samenwoont. Deze belopen volgens [geïntimeerde] (aldus de brief van haar deurwaarder van 19 juni 2015) resp. [appellant] (althans in hoger beroep, 43 mvg):
Dhr. [appellant] : SVB € 710,23 € 598,75
Nationale Nederlanden € 53,62 € 53,82
Pensioenfonds MT € 365,24 € 366,70
Totaal [appellant] € 1.129,09 € 1.019,27
Mevrouw [mevrouw] SVB € 728,81 € 728,81
Totaal [appellant] en [mevrouw] € 1.857,90 € 1.748,08
3.1.4.
In de appeldagvaarding berekent [appellant] (randnummer 47) op de voet van art. 475 lid 1-5 Rv de beslagvrije voet op € 1.119,33 per 1 januari 2015 en op € 1.121,46 per 1 juli 2015.
In de brief van 19 juni 2015 (geciteerd in de inl. dagv.) maakt de deurwaarder de volgende berekening:
Beslagvrije voet samenwonende 65+ € 1.324,51
Verhoging woonkosten (zie uw berek.) € 343,55
Verhoging ziektekosten € 0,00
Totaal beslagvrije voet € 1.668,06
Beschikbaar voor beslag € 189,84(€ 1.857,90 - € 1.668,06)
3.1.5.
Naar het hof begrijpt stelt [appellant] zich op het standpunt dat deze beslagvrije voet, in aanmerking nemende zijn inkomen, slechts beslag rechtvaardigt voor een bedrag van minder dan € 10,- per maand in de berekening van [geïntimeerde] , en in zijn eigen visie tot het ontbreken van een beslagvrije ruimte.
3.1.6.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de kosten veroordeeld.
3.1.7.
[appellant] vordert in hoger beroep (na wijziging van eis), naast vernietiging van het vonnis:
II. de voor appellant geldende beslagvrije voet per 1 januari 2015 tot juli 2015 vast te stellen op € 1.119,33 per maand en per 1 juli 2015 op € 1.121,46 per maand, althans vast te stellen op een door U EGA in goede justitie te bepalen bedrag, althans het zijdens geïntimeerde gelegde beslag op te heffen, voor zover dit beslag betrekking heeft op een bedrag tot € 1.119,33 per maand van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 en per 1 juli 2015 tot € 1.121,46 per maand, zijnde de beslagvrije voet ex artikel 475d Rv, althans geïntimeerde te gelasten om per 1 januari 2015 een beslagvrije voet van € 1.119,33 per maand te hanteren en per 1 juli 2015 een beslagvrije voet van € 1.121,46 per maand;
III. geïntimeerde te veroordelen tot voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van al hetgeen op grond van het beslagexploot van 17 november 2014 aan appellant op zijn pensioenuitkering bij het Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) sinds die datum, althans sinds 14 februari 2015, door toepassing van de verkeerde beslagvrije voet te veel is onthouden, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 november 2014, althans vanaf 14 februari 2015, tot en met de dag der algehele voldoening;
IV. geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellant ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellant terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
V. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, de nakosten daarbij inbegrepen.
3.1.8.
[geïntimeerde] heeft de vorderingen gemotiveerd betwist.
3.1.9.
Gelet op de aard van de vordering heeft [appellant] voldoende spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening.
3.2.
Tussen partijen is eerst het inkomen in geschil. Zoals uit het staatje in rov. 3.1.3 blijkt is het belangrijkste verschil terug te voeren tot de AOW: € 710,23 of € 598,75 (een verschil van € 111,48).
In punt 9 van de inleidende dagvaarding erkent [appellant] nog uitdrukkelijk het bedrag van € 710,23. Evenwel, als productie 19 bij de appeldagvaarding legt [appellant] over een overzicht verstrekt door SVB waaruit blijkt dat hij vanaf augustus 2015, na aftrek van de bijdrage Zvw, € 598,75 uitgekeerd krijgt (exclusief vakantiegeld). Als productie 17 is overgelegd een deel van een bankafschrift waaruit blijkt dat hij in februari 2015 nog minder ontving, namelijk € 586,01 aan AOW. Waarom [appellant] minder ontvangt wordt door partijen niet uiteengezet. In het bijzonder wordt door [geïntimeerde] niet gesteld, en dat is ook niet gebleken (uit de jaaropgave 2014 blijkt dat ook niet), dat sprake is van inhoudingen.
Bovendien is overgelegd een jaaropgave 2014 (prod. 10 mva) waaruit blijkt dat, indien rekening wordt gehouden met de vakantietoeslag en de ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet, [appellant] in dat jaar ongeveer evenveel per maand ontving.
Het hof ziet daarom vooralsnog geen aanleiding om niet van deze opgaven van SVB voor 2015 uit te gaan.
Het inkomen NN-pensioen blijkt in augustus 2015 € 53,83 te belopen (prod. 20). Het hof zal van dit bedrag uitgaan, hoewel [geïntimeerde] op pagina 4 van de memorie van antwoord uitgaat van € 55,-.
3.3.
De deurwaarder houdt (uitgaande van het AOW voor alleen [appellant] van € 710,23) € 100,- per maand in. Bij een AOW van € 586,01 – dat is dus € 124,22 minder – lijkt deze inhouding dus te hoog, zij het dat er in de berekening van de deurwaarder nog een ruimte zit van € 89,84 (de door de deurwaarder berekende ruimte voor beslag ad € 189,84 verminderd met € 124,22 is € 65,62, dus lager dan € 100,-).
Daarbij is evenwel ook nog geen rekening gehouden met vakantiegeld, zie HR 31 oktober 2014, ECLI:HR:2014:306, maar de deurwaarder houdt daar geen ook geen rekening mee. Partijen reppen daar niet over, zodat de kwestie van een eventueel beslag op het vakantiegeld buiten de rechtsstrijd in hoger beroep valt.
3.4.
Het hof zal, nu partijen strijden over de te hanteren berekeningswijze, ingaan op de uit te voeren berekening (eerst per 1 januari 2015) teneinde na te gaan of er beslagvrije ruimte is, en zo ja, hoeveel die bedraagt.
3.4.1.
[geïntimeerde] voert aan dat de inkomsten van [appellant] en [mevrouw] moeten worden opgeteld en dat daarvan de beslagvrije voet, zoals door [geïntimeerde] berekend, moet worden afgetrokken. Tussen partijen is niet in geschil, gelet op de berekening van deurwaarder die daar ook vanuit gaat, dat sprake is van samenwonen, en kennelijk ook van samenwonen als bedoeld in artikel 3 Wet werk en bijstand (WWB), zodat het hof de berekeningssystematiek met inachtneming van de toepasselijkheid van art. 475d lid 3 Rv zal volgen.
3.4.2.
In grief 2 maakt [appellant] een berekening van de beslagvrije voet die aldus is opgebouwd per 1 januari 2015:
Beslagvrije voet ex art. 475d lid 1 € 1.324,51
Af: halvering ex art. 475d lid 3 € 662,26 -/-
€ 662,26
Ziektekosten ex art. 475d lid 5 onder a € 152,53
Af € 39,- -/-
€ 113,53
Woonkosten ex art. 475d lid 5 onder b € 343,55
Totaal € 1.119,33
De hoogtes van de beslagvrije voet ex artikel 475d lid 1 Rv van € 1.324,51 (per 1 januari 2015) en € 1.328,76 (per 1 juli 2015) zijn niet in geschil (en daarmee ook niet de halvering van artikel 475d lid 3 Rv).
Het inkomen van mevrouw [mevrouw] is € 728,81 (te vermeerderen met 8% vakantiegeld is dat € 787,11, dus meer dan € 662,26).
[appellant] past een halvering ex lid 3 toe vóór de verhoging met de ziekte- en woonkosten ex lid 5 onder a en b. Ook het hof zal hiervan uitgaan, daarmee de door de wetgever gemaakte volgorde aanhoudende.
Met deze halvering (die is gegrond op toerekening van de helft aan elk van de samenwonenden) wordt hetgeen de positie van [mevrouw] aangaat afgesloten. In die methodiek dienen alleen die ziekte- en woonkosten in aanmerking te worden genomen die aan [appellant] kunnen worden toegerekend en niet meer die welke ten laste komen van [mevrouw] .
3.4.3.
[appellant] stelt ten aanzien van de zorgpremie dat deze 130% van de standaardpremie bedraagt vanwege premieachterstand. Hij meent gerechtigd te zijn de volle premie (130%) te mogen opvoeren op grond van CRvB 2 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4073. Hij stelt voorts dat de (verhoogde) premie ad € 152,53 wordt ingehouden op het pensioen, dus op het bedrag van € 366,70. Dat blijkt ook uit productie 7.
Het hof volgt de Centrale Raad van Beroep en heeft overigens geen reden om aan de juistheid te twijfelen en zal uitgaan van het bedrag van € 152,53 per maand voor ziektekosten, zoals de deurwaarder in hoger beroep ook doet (mva p. 4 onderaan).
Van dit bedrag moet worden afgetrokken, zoals [appellant] terecht stelt, de normpremie en de zorgtoeslag. De normpremie voor samenwonende bedraagt € 85,- waarvan de helft, derhalve € 42,50, aan [appellant] valt toe te rekenen.
De zorgtoeslag beliep – zo stelt [appellant] onbetwist - in 2015 € 1.258,- per jaar tot en met augustus en € 1.136,- per jaar nadien. Wanneer de helft wordt toegerekend aan [appellant] dient de premie ziektekosten te worden verlaagd met (de helft van € 104,83 =) € 52,42 per maand tot en met augustus en met € 47,33 per maand nadien.
Aldus is aan ziektekosten rekening te houden met € 152,53 - € 42,50 - € 52,42 = € 57,61.
[appellant] maakt de volgende berekening: € 152,53 - € 39,- - € 0,00 = € 113,53. Dat hij komt tot een zorgtoeslag van € 39,- komt omdat hij uitgaat van de norm voor alleenstaande. Dit is niet consequent. Uitgegaan wordt van samenwonende, hetgeen zich ook uit in de halvering.
[appellant] voert aan dat geen zorgtoeslag in aanmerking moet worden genomen omdat hem die niet wordt uitgekeerd, maar verrekend met teveel uitgekeerde zorgtoeslag. Het hof kan hem daarin niet volgen. Bij de berekening van de beslagvrije ruimte kan geen rekening worden gehouden met inhoudingen en verrekeningen door derden-schuldeisers. Dat past niet in het systeem.
De deurwaarder berekent de correctie voor de ziektekosten op:
€ 152,53 [appellant]
€ 117,- Den Trek
€ 104,83 Toeslag -/-
€ 85,- Normpremie -/-
Totaal € 79,70
De deurwaarder volgt aldus niet de systematiek van artikel 475d Rv door niet te halveren en niet alleen de aan [appellant] toe te rekenen ziektekosten in aanmerking te nemen.
3.4.4.
In punt 43 van de appeldagvaarding berekent [appellant] de woonkosten. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat uitgegaan moet worden van een bedrag van € 343,55.
Het hof zal partijen hierin volgen.
3.4.5.
De beslagvrij voet wordt hiermee per 1 januari 2015:
Beslagvrije voet ex art. 475d lid 1 € 1.324,51
Af: halvering ex art. 475d lid 3 € 662,26 -/-
€ 662,25
Ziektekosten ex art. 475d lid 5 onder a € 152,53
Af € 42,50 -/-
Af € 52,42 -/-
€ 57,61
Woonkosten ex art. 475d lid 5 onder b € 343,55
Beslagvrije voet na correcties per 1 januari 2015 € 1.063,41
3.5.
Bij een door [appellant] gesteld inkomen van € 1.006,54 per maand (zie rov. 3.2; de AOW is iets lager dan in rov. 3.1.3 opgenomen) is geen plaats voor een klevend beslag. De correcties per 1 juli en 1 september 2015 doen deze uitkomst niet anders worden. In zoverre slaagt de tweede grief.
3.6.
Grief 1 faalt. Anders dan [appellant] meent kan de voorzieningenrechter in kort geding de beslagvrije voet – als declaratoir - niet vaststellen. Dat is voorbehouden aan de bodemrechter. Inzet van een kort geding is de vraag of een voorziening moet worden getroffen en welke dat dan is. In dat kader kan de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopig oordeel een beslagvrije voet berekenen, zoals het hof hiervoor ook heeft gedaan.
3.7.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de voorgaande overwegingen de vordering tot opheffing van het beslag worden toegewezen en de terugbetaling worden gelast van hetgeen door de deurwaarder ten onrechte werd ingehouden op het inkomen van [appellant] .
3.8.
Ten aanzien van de proceskosten is het hof van oordeel dat [appellant] , door zowel vóór de procedure als in eerste aanleg onjuiste opgave te doen van zijn AOW-inkomen (namelijk € 710,23 in plaats van € 586,01), [geïntimeerde] op het verkeerde been heeft gezet als gevolg waarvan de procedure nodeloos is gevoerd. Het is om deze reden dat het hof de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep zal compenseren aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
heft op het door [geïntimeerde] ten laste van [appellant] gelegde beslag onder het pensioenfonds;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] terug te betalen hetgeen door de deurwaarder op grond van dit beslag werd ingehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van inhouding van de te onderscheiden termijnen (dat is de dag van creditering bij de deurwaarder) tot die der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] terug te betalen hetgeen [appellant] heeft betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot die der voldoening;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M.A. Wabeke en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 december 2015.
griffier rolraadsheer