ECLI:NL:GHSHE:2015:584

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
F 200.151.829_01 en F 200.151.832_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdeling huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant inzake kinderalimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man, appellant in principaal appel, verzocht om de vernietiging van de beschikking van 16 mei 2014, waarin de rechtbank had bepaald dat hij een bijdrage van € 173,- per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn dochter. De vrouw, verweerster in principaal appel, had in incidenteel appel verzocht om de beschikking te vernietigen voor wat betreft de alimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof heeft de zaak behandeld op 15 januari 2015, waarbij beide partijen bijgestaan werden door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de man vanaf 1 november 2013 te veel alimentatie heeft betaald en heeft de ingangsdatum van de alimentatie aangepast. Tevens is bepaald dat de man en de vrouw ieder voor de helft verantwoordelijk zijn voor een schuld aan de oom van de man en dat het saldo van een Marokkaanse bankrekening bij helfte tussen partijen wordt verdeeld. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en in zoverre opnieuw rechtdoende. De uitspraak is gedaan op 19 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 februari 2015
Zaaknummers: F 200.151.829/01 en F 200.151.832/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/267327 / FA RK 13-4452
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. K.L.M. Kremer,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: P.C.G.P. Smits.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, van 16 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige [de dochter] en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
1) de man met ingang van 19 augustus 2013, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] verschuldigd is van € 100,22 per maand, althans een bijdrage die het hof juist acht;
2) de vrouw gehouden is tot terugbetaling van het bedrag dat zij te veel aan onderhoudsbijdrage voor [de dochter] heeft ontvangen;
3) dat de vrouw geheel draagplichtig is voor de schuld aan [werkgeefster] van € 7.391,41 onder de verplichting van de vrouw om de man te vrijwaren tegen aanspraken van derden;
4) indien de studieschuld aan DUO alsnog definitief door de vrouw blijkt te moeten worden afbetaald, de vrouw geheel draagplichtig is voor deze schuld onder de verplichting van de vrouw om de man te vrijwaren tegen aanspraken van derden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2014, heeft de vrouw verzocht, naar het hof begrijpt, de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen.
Tevens heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld en verzocht, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, voormelde beschikking voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
1) de man te veroordelen tot het doorbetalen aan de vrouw van het volledige saldo van de Marokkaanse bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] bij de bank Attijariwafa te [plaats] (zowel het per 1 juli 2013 door de man opgenomen deel, als ook het nog op deze bankrekening aanwezige deel), tot een bedrag van de schuld van de vrouw aan haar werkgeefster [werkgeefster], na betaling waarvan de vrouw zorg draagt voor integrale voldoening van haar schuld aan [werkgeefster];
2) de verdeling van de inboedelgoederen aldus te bepalen dat de vrouw aan de man geen vergoeding dient te voldoen, subsidiair dat de vrouw aan de man een vergoeding dient te voldoen die overeenkomt met een bedrag van eenvierde van de aankoopprijs overeenkomstig de aankoopbonnen die de man in eerste aanleg heeft overgelegd,
en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 10 december 2014, heeft de man verzocht de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep af te wijzen als ongemotiveerd en ongegrond.
Voorts heeft de man zijn verzoek in hoger beroep vermeerderd en verzocht:
1) primair te bepalen dat de vrouw draagplichtig is ten aanzien van de gehele vordering van [werkgeefster], onder de verplichting van de vrouw om de man te vrijwaren tegen aanspraken van derden, en dat aan de man, zonder nadere verrekening, toekomt het saldo van de Marokkaanse bankrekening per peildatum en te bepalen dat de man draagplichtig is voor de volledige schuld aan de heer [de oom] en hij de vrouw ter zake aanspraken vrijwaart;
2) subsidiair te bepalen dat het saldo van de Marokkaanse bankrekening per peildatum bij helfte tussen partijen wordt verdeeld en partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van de schuld aan de heer [de oom].
2.2.2.
Bij V-formulier van 30 december 2014 met bijlagen van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie van het hof op 5 januari 2015, heeft de man zijn verzoek nogmaals vermeerderd en verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] met ingang van 1 januari 2015 op nihil te stellen.
2.3.
Deze zaken zijn ter griffie ingeschreven onder de zaaknummers F 200.151.829/01 (onderhoudsbijdrage) en F 200.151.832/01 (verdeling huwelijksgoederengemeenschap). Deze zaken worden gelijktijdig behandeld en beslist.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Kremer;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Smit.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 19 december 2014;
- de door de vrouw ter zitting overgelegde, deels in het Nederlands vertaalde, stukken met betrekking tot de Marokkaanse bankrekening.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 10 april 2009 te [huwelijksplaats] gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [de dochter], op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
[de dochter] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 4 september 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] een bedrag moet voldoen van € 173,- per maand. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2013 was de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] met ingang van 24 juli 2013 voorlopig bepaald op een bedrag van € 191,- per maand.
Voor zover thans van belang heeft de rechtbank voorts in de bestreden beschikking de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast zoals is overwogen in rechtsoverweging 2.8 van die beschikking.
3.3.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de draagkracht van de vrouw, in het bijzonder met betrekking tot haar verdiencapaciteit en de door haar te realiseren inkomensafhankelijke combinatiekorting, de ingangsdatum, de terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie, alsmede tegen de verdeling van de schulden aan [werkgeefster] en DUO. De man heeft verder in hoger beroep verzocht de Marokkaanse bankrekening en de schuld aan zijn oom, de heer [de oom], in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te betrekken.
De grieven van de vrouw richten zich tegen de vaststellingen van de rechtbank met betrekking tot de waarde van de inboedel. Verder heeft de vrouw in hoger beroep verzocht te bepalen dat van de Marokkaanse bankrekening door de man aan haar het bedrag van de schuld van de vrouw aan [werkgeefster] wordt voldaan, waarna de vrouw die schuld zal betalen.
Onderhoudsbijdrage voor [de dochter]
Ingangsdatum
3.4.
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter]. Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Het hof is van oordeel dat de eerste dag van de maand volgend op de datum van indiening van het zelfstandig verzoek van de man tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], dit is 1 november 2013, als ingangsdatum heeft te gelden nu de vrouw met ingang van die datum rekening heeft kunnen houden met een lagere onderhoudsbijdrage voor [de dochter] dan bij beschikking voorlopige voorzieningen was bepaald.
De grief slaagt en leidt in zoverre tot vernietiging en tot toewijzing van voormelde ingangsdatum
Eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de dochter]
3.5.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, met name met betrekking tot de draagkracht van de vrouw.
Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling zijn partijen tot overeenstemming gekomen en hebben zij beiden ingestemd met een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] in 2013 van € 100,- per maand - welke bijdrage ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2014 € 100,90 per maand bedraagt - en met ingang van 1 januari 2015 met een door de man te betalen bijdrage van € 40,- per maand. Het hof zal voormelde bedragen in de beslissing opnemen.
De grieven slagen en leiden in zoverre tot vernietiging en bepaling van voormelde bijdragen.
Terugbetaling
3.6.1.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw gehouden is tot terugbetaling van het bedrag dat zij te veel aan onderhoudsbijdrage voor [de dochter] heeft ontvangen.
3.6.2.
De vrouw heeft dit verzoek gemotiveerd weersproken. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij de door de man betaalde onderhoudsbijdragen volledig aan de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] heeft besteed, dat zij geen rekening heeft behoeven te houden met terugbetaling van de betaalde bijdragen en ten slotte dat zij niet in staat is om het door de man te veel betaalde aan hem terug te betalen.
3.6.3.
Het hof overweegt het navolgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man conform de beschikking voorlopige voorzieningen met ingang van 24 juli 2013 het bedrag van € 191,- per maand als voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] aan de vrouw heeft betaald. Voorts heeft de man ter zitting onbetwist verklaard dat hij met ingang van de datum van de bestreden beschikking (16 mei 2014) het bedrag van € 173,- aan de vrouw heeft voldaan.
Gelet op de in rechtsoverweging 3.4. vermelde ingangsdatum en mede gelet op de door partijen overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], constateert het hof dat de man vanaf 1 november 2013 te veel onderhoudsbijdrage aan de vrouw heeft voldaan.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij in eerste aanleg weliswaar heeft verzocht om vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor [de dochter] van € 173,- per maand, maar hij heeft eveneens verklaard dat hij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft aangegeven dat hij weliswaar bereid was het bedrag van € 173,- per maand te voldoen, maar uitdrukkelijk onder voorbehoud van bekendheid met alle relevante financiële gegevens van de vrouw. De vrouw heeft dit niet betwist.
De vrouw heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat partijen tijdens het huwelijk geld hebben gespaard en dat zij thans een saldo op een spaarrekening heeft van € 4.000,-.
Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat zij het geld op de spaarrekening heeft bestemd voor studiedoeleinden, maar zij heeft die stelling in het geheel niet onderbouwd, zodat het hof ervan uit gaat dat de vrouw over voldoende financiële middelen beschikt om het door de man te veel betaalde aan hem terug te betalen.
De grief slaagt en leidt tot toewijzing van het verzoek tot terugbetaling. Aangezien de man zijn terugbetalingsvordering niet concreet heeft begroot, zal in de beslissing die vordering evenmin concreet worden bepaald.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
DUO schuld
3.7.
De vrouw heeft onbetwist ter zitting gesteld dat zij de schuld aan DUO niet behoeft terug te betalen. Partijen hebben ter zitting verklaard dat deze schuld niet in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap betrokken dient te worden. Aangezien het hierop betrekking hebbende verzoek niet is ingetrokken, zal het verzoek worden afgewezen.
Inboedelgoederen
3.8.1.
De vrouw heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte van de nieuwwaarde van de aan haar toebedeelde inboedelgoederen is uitgegaan door optelling van de door de man overgelegde aankoopbonnen. De vrouw is van mening dat zij in het geheel geen vergoeding aan de man dient te betalen, dan wel dat zij ¼ deel van de nieuwwaarde aan de man dient te voldoen in verband met het feit dat de goederen inmiddels zijn afgeschreven.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
3.8.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Het hof overweegt dat de rechtbank in de bestreden beschikking de waarde van de inboedelgoederen heeft overgenomen uit het door de vrouw in eerste aanleg overgelegde formulier ‘Verdelen en verrekenen’ en dat de man heeft aangegeven dat hij bij deze waardes kan aansluiten. Gelet hierop is de stelling van de vrouw, dat is uitgegaan van de nieuwwaarde van de inboedelzaken, niet aannemelijk gemaakt door de vrouw.
Indien de vrouw in haar grief ook bezwaar heeft willen maken tegen de toedeling, is dat bezwaar onvoldoende bepaald en overigens ziet het hof geen reden die toedeling, welke redelijk wordt geacht, te wijzigen.
De door de vrouw opgeworpen grief faalt derhalve, zodat haar verzoek zal worden afgewezen.
De schuld aan [werkgeefster]
3.9.1.
De man heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de helft van de schuld aan [werkgeefster] aan de vrouw dient te vergoeden. De man heeft gesteld dat de vrouw ten onrechte inkomsten van [werkgeefster] heeft ontvangen en dat hij met die ten onrechte ontvangen inkomsten pas tijdens de echtscheidngsprocedure bekend is geraakt. De man is van mening dat de schuld aan [werkgeefster] aan de vrouw is verknocht nu deze door onrechtmatig gedrag van de vrouw is ontstaan zodat de vrouw hem voor aanspraken van [werkgeefster] dient te vrijwaren, dan wel dat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat deze schuld buiten de huwelijksgoederengemeenschap valt.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.9.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Uit de brief van [werkgeefster] van 19 juni 2013 blijkt dat de vrouw tot en met november 2011 ten onrechte salaris heeft ontvangen tot een bedrag van € 7.391,41 en dat [werkgeefster] verzoekt dit bedrag terug te betalen.
In artikel 1:94 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat verknochte goederen en schulden slechts in de huwelijksgoederengemeenschap vallen voor zover de verknochtheid zich hiertegen niet verzet.
De vraag of een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van art. 1:94 lid 1 in verband met lid 5 aanhef BW aan een der echtgenoten is verknocht en daarom op de voet van art. 1:94 lid 3 BW niet in de gemeenschap valt, kan niet in haar algemeenheid worden beantwoord. De beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
De onderhavige schuld is ontstaan door onrechtmatig handelen van de vrouw. De vrouw heeft ter zitting gesteld dat het van [werkgeefster] ontvangen bedrag is gestort op de Marokkaanse bankrekening ten name van de man (het betreft omgerekend een totaal bedrag van 88.800,- dirham), dat partijen van dat bedrag deels hebben geleefd en dat dit bedrag deels op de Marokkaanse bankrekening is achtergebleven. Het hof stelt vast dat uit het door de vrouw ter zitting overgelegde en in het Nederlands vertaald bankafschrift van de Marokkaanse bankrekening een boeking blijkt op 28 februari 2012 van 88.800,- dirham. De man heeft deze stellingen van de vrouw weliswaar betwist, maar hij heeft ter zitting geen andere aannemelijke en onderbouwde verklaring gegeven voor de bron van de storting van 88.800 dirham. Het hof acht het daarom voldoende aannemelijk dat de ontvangen bedragen van [werkgeefster] (deels) op de Marokkaanse bankrekening zijn gestort en/of dat die gelden (deels) in de huishouding zijn gevloeid en waarvan de man dus heeft meegeprofiteerd. Gezien het voorgaande is niet aannemelijk gemaakt dat de schuld als zodanig verknocht dient te worden aangemerkt, dat die schuld niet in de gemeenschap van goederen valt. Hiermee ontvalt ook de grond voor het beroep van de man op de redelijkheid en billijkheid om de schuld buiten de gemeenschap te laten.
De stelling ter toelichting van de incidentele grief van de vrouw, dat de man hetgeen van [werkgeefster] teveel is ontvangen alleen voor zichzelf heeft besteed, is evenmin aannemelijk gemaakt. Immers, het enkele feit dat de man in juli 2013 90.000 dirham zou hebben opgenomen brengt - gelet op het tijdsverloop tussen ontvangst van het onterecht genoten salaris en deze opname - zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet mee dat het opgenomen bedrag geheel overeenstemt met het bedrag van het te veel ontvangen salaris van de vrouw betreft. Hiermee ontvalt de grond aan het verzoek van de vrouw.
Het voorgaande leidt tot verwerping van de betreffende grief van de man en de vrouw en tot afwijzing van het dienaangaande door hen verzochte.
Schuld aan [de oom]
3.10.1.
Partijen zijn voorts verdeeld over de door de man eerst in hoger beroep gestelde schuld aan [de oom]. De man heeft gesteld dat hij in 2009 een bedrag van 150.000,- dirham heeft geleend van [de oom], onder meer ter financiering van (de inrichting van) de woning, dat hij voorts op 1 juli 2013 een bedrag van 90.000,- dirham heeft opgenomen van de Marokkaanse bankrekening, dat hij op 2 juli 2013 een bedrag van 85.000,- dirham heeft afgelost aan [de oom]. De man heeft gesteld dat per peildatum (19 augustus 2013) een restschuld aan [de oom] bestaat van € 65.000,- dirham voor welke schuld hij draagplichtig is en dat de vrouw de helft daarvan aan hem dient te vergoeden.
3.10.2.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. De vrouw heeft aangevoerd dat zij van het bestaan van deze lening nimmer heeft geweten; zij betwist het bestaan van de lening en de door de man gestelde bestemming van het geleende bedrag.
3.10.3.
Het hof overweegt het navolgende.
Als productie 12 heeft de man, gezien de Nederlandse vertaling, een schuldbekentenis overgelegd waaruit blijkt dat de man 150.000 dirham heeft geleend van [de oom]. De akte is voorzien van legalisatie van handtekeningen. Uit de stempel op het in de Marrokaanse taal gestelde document, wordt als legalisatie het jaar 2009 vermeld. (Voor het overige is de datum onleesbaar.)
Uit de door de man als productie 15 overgelegde en in het Nederlands vertaalde ‘Erkenning van ontvangst geldbedrag’ d.d. 10 december 2014 blijkt, kort samengevat, dat de man op 2 juli 2013 een bedrag van 85.000,- dirham aan [de oom] heeft afgelost op een lening en dat er een aan [de oom] terug te betalen bedrag resteert van 65.000,- dirham.
De vrouw heeft de geldigheid van voormelde akten betwist, maar zij heeft die betwisting niet nader onderbouwd. Gelet daarop acht het hof het bestaan van de lening van [de oom] en de door de man gestelde aflossing daarop voldoende aannemelijk, zodat het hof uitgaat van een restschuld aan [de oom] per peildatum 19 augustus 2013 van 65.000,- dirham. Op grond van het voorgaande zal het hof bepalen dat partijen deze schuld ieder voor de helft dienen te dragen. Het eerst in hoger beroep gedane verzoek van de man zal dus in zoverre worden toegewezen.
Marokkaanse bankrekening
3.11.
Eerst in hoger beroep is gebleken dat - daarover zijn partijen het eens - de Marokkaanse bankrekening in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dient ter worden betrokken. Ter zitting is gebleken dat partijen ook overeenstemming hebben over het saldo per peildatum verdeling (19 augustus 2013), te weten een bedrag van 6.890,91 dirham.
De vrouw heeft gesteld dat het door de man op 2 juli 2013 opgenomen bedrag van 90.000,- dirham alsnog in het saldo dient te worden betrokken, wat de man gemotiveerd heeft betwist.
Het hof is van oordeel dat het saldo van de Marokkaanse bankrekening in de huwelijksgoederengemeenschap valt en per peildatum (19 augustus 2013) tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat het door de man op 1 juli 2013 opgenomen bedrag van 90.000,- dirham in de verdeling dient te worden betrokken. Immers, de stelling van de vrouw dat de man voormeld bedrag alleen voor zichzelf heeft besteed, is niet niet aannemelijk geworden. Dit mede gezien de betwisting van de man - inhoudende dat hij voormeld bedrag nagenoeg geheel heeft gebruikt voor aflossing van de schuld aan [de oom] tot een bedrag van 85.000 dirham en welke stelling van de man het hof, gezien productie 15 van de man, aannemelijk acht.
Het eerst in hoger beroep gedane verzoek van de man zal derhalve worden toegewezen.
3.12.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, van 16 mei 2014, voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de dochter];
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats],
  • met ingang van 1 november 2013 zal voldoen een bedrag van € 100,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2014 zal voldoen een bedrag van € 100,90 per maand;
  • met ingang van 1 januari 2015 een bedrag van € 40,- per maand,
voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de vrouw aan de man dient terug te betalen de vanaf 1 november 2013 teveel door haar ontvangen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter];
bepaalt dat iedere partij voor de helft van de schuld van 65.000 dirham aan [de oom] dient te dragen;
bepaalt dat het saldo van 6.890,91 dirham van de rekening met nummer [bankrekeningnummer] ten name van de man bij de bank Attijariwafa bank bij helfte wordt verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.G.H. Milar, C.A.R.M. van Leuven en
P. Vlaardingerbroek en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2015.