ECLI:NL:GHSHE:2015:6

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
8 januari 2015
Zaaknummer
F 200.148.929_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing meerderjarigenbewind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, van 3 februari 2014, waarbij een meerderjarigenbewind is ingesteld over zijn goederen. [Appellant] heeft op 1 mei 2014 een beroepschrift ingediend met het verzoek om de beschikking te vernietigen en het meerderjarigenbewind op te heffen. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 november 2014, waarbij zowel [appellant] als de bewindvoerder, mevrouw H.M.P. Pijnacker namens Leijssen Bewindvoeringen B.V., zijn gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en een brief van de bewindvoerder.

De kantonrechter had in de eerdere beschikking van 6 februari 2013 het bewind ingesteld op basis van de ontvangst van een nalatenschap van € 30.000,- door [appellant]. De bewindvoerder heeft echter twijfels geuit over de mogelijkheid van [appellant] om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen, ondanks dat de hoofdbehandelaar van [appellant] geen bezwaar heeft tegen de opheffing van het bewind. Het hof heeft overwogen dat [appellant] voldoende heeft aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat, gezien zijn deugdelijke administratie en het ontbreken van schulden, afgezien van een schuld wegens ten onrechte ontvangen huurtoeslag.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van [appellant] om opheffing van het meerderjarigenbewind toegewezen, met ingang van de datum van de beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 januari 2015
Zaaknummer: F 200.148.929/01
Zaaknummer eerste aanleg: 13/2523 - 2492424
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats]
,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H. Kraimi.
Als belanghebbende in deze zaak kan worden aangemerkt:
- Mevrouw H.M.P. Pijnacker namens Leijssen Bewindvoeringen B.V., de bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, van 3 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 mei 2014, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zijn verzoek tot opheffing van het d.d. 6 februari 2013 ingestelde meerderjarigenbewind toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant], bijgestaan door mr. Kraimi;
  • de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 januari 2014;
  • de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 17 juni 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 6 februari 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant].
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van [appellant] tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
In zijn beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, heeft [appellant] – kort weergegeven – aangevoerd dat de instelling van het bewind zijn oorzaak had in het ontvangen van een nalatenschap van € 30.000,- door [appellant]. Volgens de bewindvoerder zou deze nalatenschap binnen een jaar zijn verminderd met ca. € 16.000,-. In haar brief van 10 december 2013 noemt de bewindvoerder specifiek dat dit de reden is waarom zowel Mondriaan als de notaris wilden dat er een bewind kwam. Van overige redenen die tot de onderbewindstelling zouden hebben geleid is niet gebleken.
[appellant] kan erkennen dat de nalatenschap met ongeveer € 16.000,- euro is verminderd, echter deze vermindering is geen gevolg van een gok- of alcoholverslaving dan wel een buitensporige levensstijl. Het grootste deel van de nalatenschap, te weten € 11.312,44, is opgegaan aan kosten in verband met het overlijden van de zus van [appellant]. Daarnaast had [appellant] korte tijd dubbele woonlasten wegens een verhuizing naar een andere woonvorm en heeft hij voor € 396,50 kleding aangeschaft.
Voorts geeft [appellant] aan dat hij ook tijdens zijn vakanties naar Luxemburg, zoals die door de bewindvoerder naar voren zijn gebracht, verantwoord met zijn geld omgaat. [appellant] kiest immers niet voor een eenmalige reis naar een ver land, maar hij kiest er voor om meerdere keren per jaar een kort weekend naar Luxemburg te gaan. [appellant] reist naar Luxemburg met het openbaar vervoer, verblijft in een goedkoop pension en eet aldaar niet in luxe restaurants.
Verder stelt [appellant] dat hij voorafgaand aan het bewind en ten tijde van het beheer van de nalatenschap in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, hetgeen mede kan worden afgeleid aan de door [appellant] bijgehouden administratie en het ontbreken van schulden.
3.5.
Door de bewindvoerder is naar voren gebracht dat zij twijfels heeft of [appellant] zijn eigen vermogensrechtelijke belangen kan behartigen. Volgens de bewindvoerder hecht ook de woonvoorziening van Mondriaan, waar [appellant] verblijft, aan voortzetting van het bewind. De hoofdbehandelaar van [appellant] heeft echter laten weten geen bezwaar te hebben tegen de opheffing van het bewind. De bewindvoerder geeft voorts aan dat H [appellant] ten onrechte huurtoeslag heeft ontvangen, welke thans terugbetaald wordt door verrekening met de zorgtoeslag. Op 1 januari 2015 zal deze schuld zijn afgelost.
De bewindvoerder geeft aan nooit problemen met [appellant] te hebben.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Krachtens het met ingang van 1 januari 2014 gewijzigde artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken, dan wel ambtshalve.
3.6.2.
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat [appellant] voldoende heeft aangetoond dat de noodzaak tot voortzetting van het bewind niet meer bestaat. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant] voorafgaand aan het bewind er een deugdelijke administratie op nahield en dat, afgezien van de schuld wegens ten onrechte ontvangen huurtoeslag, die met ingang van 1 januari 2015 is ingelopen, geen sprake is van schulden. Daarnaast is het hof gebleken dat de vermindering van de omvang van de nalatenschap geen gevolg is geweest van een buitensporige levensstijl van [appellant]. Niet gebleken is voorts dat [appellant] thans op grond van een geestelijke of lichamelijke stoornis niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, waarbij het hof mede in aanmerking neemt dat de hoofdbehandelaar van [appellant] aan de bewindvoerder heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen opheffing van het bewind.
Door [appellant] is ter zitting voorts verklaard dat indien hij in de toekomst hulp ten aanzien van zijn financiële zaken nodig mocht hebben, hij de desbetreffende wegen weet te bewandelen teneinde de juiste hulp te verkrijgen.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van [appellant] om opheffing van het meerderjarigenbewind, alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, Kanton Eindhoven, van 3 februari 2014;
en opnieuw rechtdoende:
heft op met ingang van de datum van deze beschikking het bewind dat bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 6 februari 2013 is ingesteld over de goederen, die [appellant], wonende aan [het adres] ([postcode]) te [woonplaats], als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, O.G.H. Milar, E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2015.