3.1.In dit hoger beroep kan vooralsnog worden uitgegaan van de volgende feiten, die de kantonrechter in rov. 2 van het vonnis van 8 april 2013 heeft vastgesteld.
[geïntimeerde] is vanaf 2002 eigenaar van de woning [het adres]. [appellant] is vanaf 2008 eigenaar van de woning [het adres]. Partijen zijn buren.
Tussen de beide percelen bevindt zich aan de kant van [geïntimeerde] op 50 cm van de erfafscheiding beplanting, deels bestaand uit coniferen.
Aan de kant van [appellant] bevindt zich een hekwerk begroeid met klimop op ongeveer 5 cm van de erfafscheiding.
Tijdens het geding in eerste aanleg heeft op 5 maart 2013 een comparitie van partijen met aansluitend een plaatsopneming en bezichtiging plaatsgevonden. Tijdens die plaatsopneming en bezichtiging heeft de kantonrechter (volgens rov. 2 van het beroepen vonnis) vastgesteld dat de beplanting op het perceel van [geïntimeerde] op dat moment ongeveer 2.50 meter hoog was en dat op dat moment de hoogte van het hekwerk van [appellant] gemeten vanaf zijn perceel 1.90 meter en gemeten vanaf het perceel van [geïntimeerde] 2.00 meter was.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg in conventie veroordeling van [geïntimeerde] tot, kort gezegd:
primair: het rooien van de bomen en struiken over de gehele lengte van zijn perceel op grond van artikel 5:42 jo artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair: nakoming van een tussen partijen gesloten overeenkomst waarbij partijen zijn overeengekomen dat zowel het hekwerk als de begroeiing tot een hoogte van twee meter wordt teruggebracht op straffe van verbeurte van een dwangsom;
met nevenvorderingen.
3.2.2.Ter onderbouwing van zijn vordering op grond van 5:42 BW heeft [appellant], samengevat, aangevoerd dat de coniferen zijn te beschouwen als bomen waardoor zij, te rekenen vanaf het midden van de voet van elke conifeer, op twee meter van de erfafscheiding dienen te staan. Ter onderbouwing van zijn vordering op grond van 5:37 BW heeft [appellant] aangevoerd dat de coniferen het licht wegnemen voor zijn woning en de groei van de beplanting naast het hekwerk belemmeren. Ter onderbouwing van zijn subsidiaire vordering heeft [appellant] zich beroepen op correspondentie die tussen de gemachtigden van partijen is gewisseld en waarin volgens [appellant] een tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst besloten ligt.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een eis in reconventie ingesteld. De inhoud van de vorderingen in reconventie zal voor zover nodig bij de beoordeling van grief V worden weergegeven.
3.3.1.In het tussenvonnis van 9 januari 2013 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast en aangekondigd dat de comparitie zal aanvangen in het gerechtsgebouw te Middelburg en mogelijk ter plaatse bij de woningen van partijen zal worden voortgezet.
3.3.2.De comparitie heeft plaatsgevonden op 5 maart 2013. Aansluitend aan de comparitie heeft op diezelfde dag een gerechtelijke plaatsopneming en bezichtiging als bedoeld in artikel 201 Rv plaatsgevonden, zo begrijpt het hof uit hetgeen daarover is vermeld op bladzijde 1 van het eindvonnis van 8 april 2013 en op bladzijde 2 van de memorie van grieven.
3.3.3.In eindvonnis van 8 april 2013 heeft de kantonrechter:
de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen;
de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie afgewezen;
de proceskosten in conventie en in reconventie tussen de partijen gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.