ECLI:NL:GHSHE:2016:1063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
200.184.111/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toerekenbaarheid van tekortkomingen in de schuldsaneringsregeling en de weigering van de schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 14 januari 2016 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, en had de schone lei geweigerd. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. S.M. Diekstra, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis en om toekenning van de schone lei of verlenging van de wettelijke schuldsanering.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2016 heeft het hof de appellante en haar bewindvoerder gehoord. De appellante voerde aan dat zij aan de sollicitatieplicht had voldaan en dat haar budgetcoach niet alle benodigde informatie had ingediend. De bewindvoerder handhaafde zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei. Het hof heeft de argumenten van de appellante en de bewindvoerder in overweging genomen, evenals de eerdere vonnissen en de ingediende stukken.

Het hof concludeerde dat de appellante niet voldoende bewijs had geleverd van haar sollicitatie-activiteiten en dat zij tekort was geschoten in haar verplichtingen, waaronder de afdrachtplicht. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellante niet in aanmerking kwam voor de schone lei en dat er geen aanleiding was om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 maart 2016
Zaaknummer : 200.184.111/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/12/413 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. S.M. Diekstra te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 18 januari 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, naar het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft begrepen, [appellante] de schone lei te verlenen dan wel de materiële looptijd van de wettelijke schuldsanering te verlengen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Diekstra.
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 december 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 24 februari 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 1 maart 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 7 maart 2016;
- het ter zitting in hoger beroep door de advocaat overgelegde inkomens- en lasten overzicht van [appellante] , alsmede de door de bewindvoerder overgelegde waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 8 augustus 2013 en een brief van de bewindvoerder van 16 december 2014, gericht aan de rechtbank.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 22 augustus 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] stelt dat zij wel volledig heeft voldaan aan de sollicitatieplicht. Volgens [appellante] heeft zij de sollicitatiegegevens gezonden aan de bewindvoerder en de uitkerende instantie.
[appellante] stelt voorts dat zij wel heeft voldaan aan de informatieplicht. [appellante] heeft altijd alle stukken ingediend, doch zij vermoedt dat de budgetcoach niet altijd alle stukken heeft ingediend, terwijl hij dit wel zou doen.
Met betrekking tot de boedelafdrachten stelt [appellante] dat de budgetcoach heeft verzaakt de juiste afdrachten te doen.
[appellante] merkt tot slot op dat de budgetcoach betalingen niet heeft gedaan, waardoor nieuwe schulden zijn ontstaan, zoals de huurpenningen en betalingen aan [zorgverzekeraar] en de belastingdienst.
3.4.
De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei gemotiveerd gehandhaafd.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.5.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft geoordeeld dat [appellante] zich niet, althans onvoldoende, heeft gehouden aan de aan haar opgelegde uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting, meer in het bijzonder de sollicitatieplicht.
Het hof stelt vast dat ook in hoger beroep door [appellante] nog niet het begin van enig verificatoir bewijs is overgelegd met betrekking tot haar sollicitatie-activiteiten, ondanks haar aankondiging in het beroepschrift dat zij stukken zal indienen ter onderbouwing van haar stelling dat zij, op de momenten dat zij geen betaalde arbeid (meer) verrichtte, gedurende de gehele looptijd van de wettelijke schuldsanering volledig en op de juiste wijze heeft voldaan aan de sollicitatieplicht.
3.5.3.
Met betrekking tot de boedelafdrachten merkt het hof in de eerste plaats op dat alle uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder de afdrachtplicht, rechtstreeks op [appellante] rusten. Dat [appellante] onder budgetbeheer staat maakt dat niet anders. Zij blijft een eigen verantwoordelijkheid houden dat maandelijks de door de bewindvoerder becijferde boedelafdrachten worden gedaan; in dit verband wijst het hof onder meer ook op de door de bewindvoerder op 24 juli 2013 aan [appellante] gezonden brief waarvan de inhoud door [appellante] overigens ook niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Vaststaat dat [appellante] vanaf medio 2013 er geen c.q. geen tijdig toezicht op heeft gehouden dat maandelijks de boedelafdracht wordt voldaan evenmin als gebleken is dat [appellante] er (voldoende, herhaaldelijk en tijdig) op heeft aangedrongen dat, in samenspraak met haar, tijdig een plan van aanpak zou worden opgesteld. Blijkens de brief van de bewindvoerder van 24 februari 2016 is sprake van een boedelachterstand van € 1.597,08. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [appellante] een overzicht met betrekking tot haar inkomen en lasten overgelegd, waaruit blijkt dat zij maandelijks € 43,13 tekort komt, terwijl zij daarnaast niet in staat is om op de nieuwe ontstane en, gelet op haar leefgeld, bovenmatige schuld aan [schuldeiser] van € 1.525,73 af te lossen. Dat de huidige budgetcoach van [appellante] stelt dat er van mag worden uitgegaan dat er wat ruimte komt om de ontstane boedelachterstand in te lopen acht het hof onvoldoende deugdelijk onderbouwd.
Om die reden acht het hof, evenals de rechtbank, geen termen aanwezig om de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling te verlengen.
3.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof tot de slotsom dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.