De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Gebleken is dat de schuldenaren, hoewel zij een forse schuldenlast hadden, ervoor gekozen hebben om na hun huwelijk op 11 mei 2015 nog een huwelijksfeest te geven, en wel op 18 september 2015. (…)
Op de uiteindelijke rekening van [schuldeiser] ad € 1.892,15 hebben zij op 19 juni 2015 en 3 augustus 2015 aanbetalingen gedaan van respectievelijk € 200,-- en € 875,--. Op de eindafrekening van [schuldeiser] dienden schuldenaren derhalve nog € 817,15 te voldoen. Dit laatste bedrag hebben zij niet meer voldaan, daar de bewindvoerder hen tijdens het huisbezoek op 29 september 2015 had medegedeeld dat op schulden van vóór de toelating tot de WSNP (op 22 september 2015) niet meer betaald mocht worden.
Uit de stukken is gebleken dat de schuldenaren het vorenstaande niet tijdens de toelatingszitting hebben gemeld. Zouden zij dat wel hebben gedaan, dan had dat ertoe geleid dat de schuldenaren niet tot de WSNP zouden zijn toegelaten. Immers, schuldenaren hadden (en hebben) een schuldenlast van circa € 45.000,-- en dienden derhalve beschikbare middelen, zoals vakantiegeld, aan te wenden voor betaling van hun schulden. In plaats daarvan hebben zij ervoor gekozen om beschikbare gelden aan te wenden voor een huwelijksfeest. Aldus hebben zij, binnen slechts enkele maanden voor hun toelating tot de WSNP, daarmee hun schuldeisers benadeeld. (…)
Het verzoek van schuldenaren tot toelating tot de WSNP zou op de voet van artikel 288, lid 1 sub b Faillissementswet zijn afgewezen.”