ECLI:NL:GHSHE:2016:1471

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
14/00550
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met betrekking tot gewekt vertrouwen door de Inspecteur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de aanslagen in de inkomstenbelasting en de zorgverzekeringswet voor het jaar 2009 heeft bevestigd. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de aanslagen in overeenstemming met het concept-controlerapport zouden worden opgelegd. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt echter dat de Inspecteur dit vertrouwen niet heeft gewekt. De Inspecteur heeft de aanslagen opgelegd na een boekenonderzoek, waarbij de belastbare winst uit onderneming van belanghebbende is gecorrigeerd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof sluit zich hierbij aan. Het Hof bevestigt dat de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en dat de aanslagen correct zijn opgelegd. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 14/00550 en 14/00551
Uitspraken op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 april 2014, met respectievelijk de kenmerknummers AWB 12/4067 en AWB 12/4068 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslagen en beschikking heffingsrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 144.007. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij voor bezwaar vatbare beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 3.086. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.167. De bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente is verminderd tot € 1.877.
1.1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 tevens een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, naar een bijdrage-inkomen van € 32.369, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, is verminderd tot een aanslag naar een bijdrage-inkomen van € 31.167.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 24 september 2015 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer
[A] en de heer [B] , en namens de Inspecteur de heer [C] , de heer [D] en mevrouw [E] .
Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
1.5.
Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.
1.6.
Bij brief van 8 januari 2016 heeft belanghebbende op de voet van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een verzoek bij het Hof ingediend strekkende tot wraking van de raadsheer-commissaris mr. A.J. Kromhout. De wrakingskamer van het Hof heeft dit verzoek ter zitting van 13 januari 2016 behandeld en op die datum onder nummer 200.183.944/01 uitspraak gedaan. Bij deze uitspraak is het wrakingsverzoek afgewezen
1.7.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.
De zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [C] , [D] , [E] , [F] en [G] . Belanghebbende is, met bericht daarvan, niet verschenen.
1.9.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Op [datum 1] 2008 is Rijschool [naam] v.o.f. (hierna: [naam] ) opgericht. [naam] is op [datum 2] 2008 ingeschreven in het Handelsregister. Als vennoten waren bij aanvang ingeschreven belanghebbende en [H] en [K] . Later zijn nog meer vennoten ingeschreven. Zij waren als rijinstructeurs (hierna: instructeurs) werkzaam bij [naam] . [naam] betaalde aan belanghebbende een vergoeding voor het gebruik van een kantoorruimte in de woning van belanghebbende en voor de dagelijkse gang van zaken.
2.2.
Belanghebbende dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1] . Deze onderneming beschikte over verschillende voertuigen die aan [naam] tegen vergoeding ter beschikking werden gesteld.
2.3.
Ook dreef belanghebbende met zijn broer sinds [datum 3] 2004 een onderneming onder de naam [bedrijf 2] v.o.f. Deze onderneming verkocht deurklinken met een gepatenteerd beveiligingssysteem.
2.4.
Belanghebbende heeft op 7 december 2010 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.538. Dit bedrag is volledig opgebouwd uit belastbare winst uit onderneming.
2.5.
Tijdens een vergadering van de bij [naam] als vennoot ingeschreven personen, in december 2010, zijn door verschillende instructeurs, zonder medeweten van belanghebbende, geluidsopnamen gemaakt, welke zij aan de Belastingdienst hebben verstrekt. Naar aanleiding van de escalatie in deze vergadering heeft belanghebbende de door [bedrijf 1] verstrekte auto’s opgehaald bij de instructeurs. Er is geen ontbinding van de gebruiksovereenkomsten tot stand gekomen tussen [bedrijf 1] en [naam] , anders dan door een eenzijdige beslissing van belanghebbende. Op 29 december 2010 hebben de instructeurs via hun advocaat ( [L] ) gezamenlijk een brief ingediend bij de Inspecteur, waarin het vermoeden wordt geuit dat te hunner aanzien sprake is van een dienstbetrekking. Op 1 februari 2011 heeft de Inspecteur een gesprek gevoerd met de advocaat en twee van de instructeurs. De instructeurs hebben later ook nog verklaringen afgelegd en schriftelijk vragen van de Inspecteur beantwoord.
2.6.
Op 22 februari 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de
aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 en 2009 en omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010. Naar aanleiding van de bevindingen is het onderzoek uitgebreid met een onderzoek naar de loonheffing voor de jaren 2009 en 2010.
2.7.
Van het onderzoek naar de loonheffing is een rapport opgemaakt op 19 juli 2011.
Inzake de IB/PVV en de omzetbelasting is bij brief van 8 december 2011 een afschrift van het conceptrapport aan belanghebbende toegezonden.
In het concept controlerapport van 8 december 2011 is ten aanzien van het jaar 2009 onder meer het volgende vermeld:

4.6 Correcties omzet
Uit de onderdelen 2.3 en 2.4.1 blijkt dat de contante uitgaven hoger zijn dan uit de boekingen blijkt. Het bedrag van de negatieve kassen en het gemiddelde kassaldi worden aangemerkt als meer omzet.
Onderdeel
Omschrijving
(…)
2009
(…)
(…)
2.3
Negatieve kassen
35.843
2.3
Gemiddelde kassaldi
8.974
Totaal
44.817
Dit resulteert in de volgende opstelling
Onderdeel
Omschrijving
2009
3.6
correctie meer omzet
44.817
4.2
correctie lonen en werkgeverslasten
- 160.250
4.3
correctie huisvestingskosten
8.231
4.4
correctie diverse bedrijfskosten
82
4.5
correctie autokosten
14.092
correctie fiscale winst
-93.028
(…)
7.5
Belastbare winst
Onderdeel
Omschrijving
2009
4.6
correctie omzet
-93.028
6.1
correctie verliezen
13.251
7.4
correctie bedrijfskosten
2.196
7.5
correctie dotatie FOR
6.583
correctie fiscale winst
-70.955
(…)
9.2.
Inkomen uit werk en woning (box 1)
Omschrijving
2009
“Aangegeven inkomen uit werk en woning (box 1)
64.538
Correctie ondernemerswinst
- 70.955
Gecorrigeerd inkomen uit werk en woning
- 6.457
Er is in deze berekeningen geen rekening gehouden met eventuele verliesverrekeningen.”
2.8.
In de brief gevoegd bij het concept controlerapport is onder meer het volgende vermeld:
“Zoals ik eerder heb aangekondigd zend ik u hierbij een afschrift van het conceptrapport dat is opgemaakt naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek. Bij het conceptrapport zijn de volgende bescheiden gevoegd:
  • Waarschuwing administratieve verplichtingen artikel 52 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen;
  • Kennisgeving boete ten name van [belanghebbende] inzake inkomstenbelasting 2008;
  • Kennisgeving boete ten name van [belanghebbende] inzake omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010;
  • Kennisgeving boete ten name van Rijschool [naam] VOF inzake omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010.
Ik geef u een redelijke termijn waarbinnen u kunt reageren op bovengenoemde bescheiden. Ik ben bereid om hierbij rekening te houden met de feestdagen in de maand december. Ik verzoek u dan ook om uiterlijk 6 januari 2012 schriftelijk te reageren op het conceptrapport en de bijlagen.
Indien ik uiterlijk 6 januari 2012 geen reactie van u heb ontvangen zal ik de controle afronden conform het rapport.”
2.9.
Het definitieve rapport inzake de inkomstenbelasting en de omzetbelasting volgde op 14 maart 2012. In dit rapport is ten aanzien van het inkomen uit werk en woning het volgende vermeld:

3.5 Correcties omzet
Uit de onderdelen 2.3 en 2.4.1 blijkt dat de contante uitgaven hoger zijn dan uit de boekingen blijkt. Het bedrag van de negatieve kassen en het gemiddelde kassaldi worden aangemerkt als meer omzet.
Onderdeel
(…)
2009
(…)
2.3
Negatieve kassen
35.843
2.3
Gemiddelde kassaldi
8.974
(…)
Totaal
44.817
3.6
Gecorrigeerde fiscale winst
Onderdeel
(…)
2009
3.1
correctie autokosten
14.092
3.3
correctie huisvestingskosten
8.231
3.4
correctie diverse bedrijfskosten
82
3.5
correctie meer omzet op basis van negatieve kassen
44.817
Totaal van de correcties
67.222
(…)
6.5
Belastbare winst
Onderdeel
Omschrijving
(…)
2009
3.6
correctie omzet
67.222
6.1
correctie verliezen
13.251
6.3
correctie dotatie FOR
6.583
correctie fiscale winst
87.056
(…)
8.2.
Inkomen uit werk en woning (box 1)
Omschrijving
(…)
2009
(…)
“Aangegeven inkomen uit werk en woning (box 1)
64.538
Correctie fiscale winst
87.056
Gecorrigeerd inkomen uit werk en woning
151.594
Er is in deze berekeningen geen rekening gehouden met eventuele verliesverrekeningen.”
2.10.
In het definitieve rapport is onder “13 Slotopmerkingen” het volgende vermeld:
“De belastingplichtige heeft als zijn ondernemingsactiviteiten in 2011 gestaakt. Op
8 december 2011 is aan de belastingplichtige het conceptrapport toegezonden alsmede de kennisgevingen boete inkomstenbelasting en omzetbelasting. Tot het moment van het eindgesprek op 8 maart 2012 heeft de belastingplichtige in meerdere brieven gereageerd op het conceptrapport. Op 18 december 2011 geeft de belastingplichtige aan dat hij na het eindgesprek inhoudelijk zal reageren op het rapport.
En onder “14 Eindgesprek” is het volgende vermeld:
“Op 8 maart 2012 om 14.00 uur is een eindgesprek gevoerd. Dit eindgesprek vond plaats in het belastingkantoor te [woonplaats] . Bij dit eindgesprek waren de volgende personen aanwezig:
 [belanghebbende] (de belastingplichtige);
 (….);
 (….);
 De heer [M] (belastingdienst);
 De heer [F] (belastingdienst).
Voorafgaand op het eindgesprek is aan de belastingplichtige versie twee van het conceptrapport overhandigd. Aan de belastingplichtige is toelichting gegeven op welke onderdelen het eerste conceptrapport afwijkt van het tweede conceptrapport. Van het eindgesprek is een verslag gemaakt door de heer [M] . Voorafgaand aan het gesprek is aan de belastingplichtige aangeboden dat hij hiervan een afschrift kan ontvangen. De belastingplichtige gaf aan hieraan geen behoefte te hebben.(…)”
2.11.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn met dagtekening 10 mei 2012 de onderhavige aanslagen opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur de belastbare winst uit onderneming als volgt gecorrigeerd:
Aangegeven belastbare winst uit onderneming
64.538
Correctie omzet
Correctie autokosten
14.092
Correctie huisvestingskosten
8.231
Correctie diverse bedrijfskosten
82
Correctie meer omzet negatieve kassen
44.817
67.222
Correctie verliezen
13.251
Correctie dotatie FOR
6.583
Correctie meer MKB-vrijstelling
7.587
Gecorrigeerde belastbare winst uit onderneming
144.007
2.12.
In de brief van de Inspecteur van 10 mei 2012 is onder meer het volgende vermeld:
“Brief van 3 mei 2012
In deze brief vraagt u onderbouwing van mijn stelling dat de kosten ten laste komen van het jaar waarin de aanslagen zijn opgelegd. Hiervoor wordt gekozen indien zowel de belastingplichtige als de belastingadviseur er mee eens zijn. Tijdens het eindgesprek op 8 maart 2012 heb ik u aangegeven dat u de naheffingsaanslagen loonheffing in de jaarstukken van 2011 kunt te verwerken. U heeft gevraagd waarom de naheffingsaanslagen niet aan het betreffende jaar wordt toegewezen. Nadat ik u had uitgelegd dat u de aanslagen loonheffing kunt toerekenen aan 2011 en daarbij gebruik kunt maken van eventuele verliesverrekening heeft u hiermee ingestemd. Naar aanleiding van uw brieven van 19 april 2012 en 4 mei 2012 zal ik alsnog hiermee rekening houden en de naheffingsaanslagen loonheffing opnemen in de berekening van de betreffende jaren.
Dat houdt voor het jaar 2009 in dat ten aanzien van de naheffingsaanslag loonheffing de belastbare winst wordt verlaagd met:
Naheffingsaanslag loonheffing € 108.515
Heffingsrente
€ 4.325
Totaal
€ 112.840
De belastbare winst 2009 wordt verlaagd van € 144.007 tot € 31.167.
Deze verlaging zal gelijktijdig met de uitspraak op uw bezwaarschrift worden verwerkt.”
2.13.
Bij verminderingsbeschikking van 9 augustus 2012 heeft de Inspecteur de in de aanslag gecorrigeerde belastbare winst uit onderneming verminderd vanwege de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag loonheffing en de daarbij vastgestelde heffingsrente. Dit leidt tot onderstaande vermindering van de belastbare winst uit onderneming:
Gecorrigeerde belastbare winst uit onderneming
144.007
Bedrag van de vermindering
Naheffingsaanslag loonheffing
108.515
Vastgestelde heffingsrente
4.325
112.840 -/-
Verminderde belastbare winst uit onderneming
31.167
2.14.
In de op 31 mei 2012 gedateerde vooraankondiging van de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur aangegeven dat de correctie meer omzet negatieve kassen van € 44.817 voor een bedrag van € 31.884 te laag is berekend. Daar staat tegenover dat de correctie autokosten van € 14.092 ten onrechte heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van deze onjuistheden heeft de Inspecteur interne compensatie toegepast. Het verschil van € 17.792 is met inachtneming van het vertrouwensbeginsel niet verrekend.
2.15.
De Inspecteur heeft de onderhavige aanslag ZVW opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen ZVW van € 32.369. Naar aanleiding van de verminderingsbeschikkingen van 9 augustus 2012 heeft de Inspecteur het bijdrage-inkomen ZVW verminderd tot
€ 31.167.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de onderhavige aanslagen in overeenstemming met de inhoud van het concept-controlerapport van 8 december 2011 zouden worden opgelegd?
2. Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord: zijn de aanslagen IB/PVV en ZVW naar het juiste bedrag opgelegd?
3.2.
Belanghebbende is van mening dat vraag 1 bevestigend moeten worden beantwoord en vraag 2 ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, vaststelling van het verlies uit werk en woning op € 6.457 en vermindering van de aanslag ZVW tot nihil.. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag 1 Vertrouwensbeginsel
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat blijkens de begeleidende brief (zie 2.8) bij het concept controlerapport van 8 december 2011 de Inspecteur de aanslagen zou opleggen conform de correcties in dat concept controlerapport, indien belanghebbende niet voor 6 januari 2012 zou reageren. Belanghebbende meent dat, aangezien hij niet voor 6 januari 2012 een inhoudelijke reactie heeft gegeven, de Inspecteur bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de controle zou worden afgerond conform dat concept controlerapport van 8 december 2011. Naar het oordeel van het Hof kan belanghebbende hierin niet worden gevolgd. Niet weersproken is dat belanghebbende op 18 december 2011 aan de Inspecteur heeft laten weten (zie 2.10) dat hij na het eindgesprek inhoudelijk zal reageren op het rapport. Verder heeft hij blijkens de onder 2.10 geciteerde passages na ontvangst van het concept controlerapport van 8 december 2011 en vóór het eindgesprek op 8 maart 2012 schriftelijk op dat concept controlerapport gereageerd.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbendes mededeling van 18 december 2011 een reactie vormt naar aanleiding van het concept-controlerapport van 8 december 2011; die mededeling kan niet anders geduid worden dan dat belanghebbende kennelijk niet voor afloop van de reactietermijn – 6 januari 2012 - inhoudelijk kon reageren en zijn reactie wenste op te schorten tot na het eindgesprek. De Inspecteur is blijkens het verdere verloop aan die wens tegemoet gekomen. Vervolgens heeft belanghebbende vóór het eindgesprek op 8 maart 2012 schriftelijk op het concept controlerapport van 8 december 2011 gereageerd. Voorafgaand aan het eindgesprek op 8 maart 2012 is aan belanghebbende een gewijzigd concept controlerapport overhandigd en zijn de wijzigingen ten opzichte van het eerdere concept controlerapport van 8 december 2011 doorgenomen. Onder voormelde omstandigheden kan niet worden gezegd dat de Inspecteur met zijn brief van 8 december 2011 bij belanghebbende een rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de aanslagen conform het concept controlerapport van 8 december 2011 zouden worden opgelegd.
4.2.
Ook overigens is het Hof niet gebleken van schendingen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Vraag 1 moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag 2 De aanslagen IB/PVV en ZVW
4.3.
Voor de beantwoording van deze vraag is allereerst van belang of de instructeurs van [naam] in dienstbetrekking tot belanghebbende stonden. Het Hof heeft in zijn uitspraken van heden op de hoger beroepen met kenmerknummers 14/00555 en 14/00556 beslist dat de instructeurs tot belanghebbende in dienstbetrekking stonden. Het Hof is op grond hiervan van oordeel dat belanghebbende de beschikking had over de resultaten van [naam] , zodat de correctie negatieve kassen terecht bij belanghebbende in aanmerking is genomen.
4.4.
Ten aanzien van de overige correcties heeft belanghebbende in hoger beroep geen grieven aangevoerd. De Rechtbank heeft ten aanzien van de hoogte van de aanslagen in de rechtsoverwegingen 4.12 en 4.13 het volgende overwogen:
“4.12. Tegen de hoogte van de aanslagen heeft belanghebbende geen zelfstandige grieven aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat ter zake van de huisvestingskosten een bedrag van
€ 8.231 gecorrigeerd is door de inspecteur, terwijl in het controlerapport een correctie genoemd wordt van € 6.173. De inspecteur heeft geen verklaring gegeven voor het verschil. De rechtbank zal daarom uitgaan van een correctie van € 6.173. Nu echter bij de aanslag een te hoog bedrag aan omzetbelasting als kosten in aanmerking is genomen zoals eerder vermeld, is de aanslag nog steeds eerder te laag dan te hoog.
4.13.
Op grond van het bepaalde in artikel 43, tweede lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet bedraagt het bijdrage-inkomen de belastbare winst uit onderneming, bepaald volgens de regels van afdeling 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen is de aanslag ZVW juist berekend.”
Het Hof sluit aan bij deze overwegingen van de Rechtbank en maakt die tot de zijne.
4.5.
Uit het hoger beroepschrift en de zitting van de raadsheer-commissaris blijkt dat slechts het voorgaande in geschil is. Uit enkele stukken die door belanghebbende voorafgaande aan het onderzoek ter zitting zijn overgelegd zou evenwel kunnen worden afgeleid dat belanghebbende tevens in onderhavige zaak heeft willen stellen dat de Inspecteur heeft nagelaten alle op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 van de Awb) te overleggen.
4.6.
In dat geval verwijst het Hof naar hetgeen in de onderdelen 4.7. tot en met 4.9. in de zaak met de Hofkenmerken 14/00555 en 14/00556 is overwogen:
“4.7. Belanghebbende heeft bij voortduring gesteld dat de Inspecteur niet heeft voldaan aan de op hem rustende plicht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de belastingrechter te zenden (artikel 8:42 van de Awb). Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat hij alle stukken van het geding heeft overgelegd. Alhoewel de Inspecteur eerder in zijn pleitnota bij de Rechtbank heeft aangegeven de ontvangstbevestigingen van correspondentie tussen belanghebbende en de Inspecteur te willen overleggen, heeft hij ter zitting van het Hof ontkend dat deze zich in het dossier van de Inspecteur bevinden.
4.8.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat wat hem betreft het gevolg van de hiervoor in 4.7. opgenomen verklaringen van de Inspecteur is dat deze belanghebbende niet meer met nieuwe stukken kan confronteren.
4.9.
Gelet op de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van de Inspecteur daaromtrent is het Hof van oordeel dat de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Indien er van dient te worden uitgegaan dat de ontvangstbevestigingen, ondanks de ontkenning daarvan door de Inspecteur in hoger beroep, zich wel in het dossier bevinden dan nog verbindt het Hof geen consequenties aan het niet overleggen daarvan. Artikel 8:42 van de Awb dient weliswaar zo te worden uitgelegd dat, behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, tegemoet dient te worden gekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk, echter dit gaat niet zo ver dat de inspecteur meer hoeft over te leggen dan de stukken waarvan belanghebbende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak. Nu belanghebbende voormeld belang ten aanzien van de ontvangstbewijzen niet gemotiveerd heeft gesteld, en sterker nog tijdens de inlichtingencomparitie heeft verklaard op de ontvangstbevestigingen geen prijs meer te stellen, behoren ze derhalve niet tot de stukken van het geding. Belanghebbende heeft niet gesteld dat er overigens andere consequenties dan hetgeen in 4.8. is vermeld aan het niet overleggen van de ontvangstbewijzen dienen te worden verbonden. Het Hof zal derhalve de in artikel 8:31 van de Awb bedoelde gevolgtrekkingen niet maken.”
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond;
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 15 april 2016 door A.J. Kromhout, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.