In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een winkelpand. De Heffingsambtenaar van de gemeente had eerder een beschikking afgegeven waarin de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op € 291.000. Na bezwaar van de belanghebbende, een B.V., werd deze waarde door de Heffingsambtenaar in een tweede uitspraak verlaagd naar € 288.000. De Rechtbank Oost-Brabant had deze uitspraak vernietigd en de waarde vastgesteld op € 288.000, waarbij ook proceskosten werden toegewezen aan de belanghebbende. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar ten onrechte tweemaal uitspraak op bezwaar had gedaan en dat de belanghebbende niet was gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd is met de hoorplicht. Het Hof concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld en dat de belanghebbende recht had op vergoeding van de kosten van het taxatierapport en de proceskosten. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand. De totale kosten voor de belanghebbende werden vastgesteld op € 2.360.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in de bezwaarfase en de noodzaak voor de Heffingsambtenaar om zorgvuldig om te gaan met de waardebepaling van onroerende zaken.