Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 19 april 2016;
- de akte uitlaten na arrest van [appellant] van 3 mei 2016;
- de akte uitlaten van [geïntimeerde] van 3 mei 2016.
6.De verdere beoordeling
voor de adviseringen een fee zal worden vergoed”. De meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de overeenkomst is dat tegenover betaling van de jaarlijkse fee daadwerkelijk in dat jaar door [appellant] verrichte adviseringswerkzaamheden (moeten) staan. [appellant] lijkt in eerste aanleg ook van die uitleg uit te zijn gegaan gelet op zijn toen ingenomen stellingen (“
heeft ook over 2013 zijn taken conform de overeenkomst uitgevoerd, gelijk de voorgaande jaren” en zijn kwalificatie van de in productie 4 genoemde werkzaamheden als “
werkzaamheden conform de taakomschrijving zoals vastgelegd in de overeenkomst” ; inl. dv. 1.2 en 5 en rov. 3.2.2 tussenarrest 19 april 2016). Naar het voorshandse oordeel van het hof dient de overeenkomst dus op deze manier te worden uitgelegd, behoudens omstandigheden die tot een andere uitleg leiden.
[sport] Sport(hof: [appellant] )
continue monitort” en het feit dat [geïntimeerde] tot en met 2012 fees heeft betaald kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Een voorafgaand aan het opzetten van de sportzaak opgesteld plan waarin een uitgangspunt of verwachting wordt vermeld toont niet aan dat ruim 8 jaar na het opstellen van dat plan daadwerkelijk advieswerkzaamheden zijn verricht en biedt evenmin een aanknopingspunt voor de door [appellant] bepleite uitleg. Voorts kan uit het enkele feit dat [geïntimeerde] tot en met 2012 fees heeft betaald zonder bijkomende omstandigheden, die echter gesteld noch gebleken zijn, niet worden afgeleid dat [appellant] hoe dan ook recht heeft op een vergoeding over 2013, ook indien hij in dat jaar geen (meer dan marginale) advieswerkzaamheden heeft verricht.
feitelijkonderbouwd. Hij heeft geen voor bewijs vatbare feiten gesteld, die, indien bewezen, tot het oordeel zouden leiden dat de grieven slagen.
Bovendien wordt gesteld dat er naast brengplicht ook haalplicht van [geïntimeerde] is om de adviseur in te roepen”. Voor zover [appellant] bedoelt te betogen dat hij enkel op verzoek van [geïntimeerde] advieswerkzaamheden hoefde te verrichten, verwerpt het hof die stelling. [appellant] heeft die stelling niet, althans onvoldoende onderbouwd.