In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor een minderjarige, die is geboren uit een relatie tussen de man en de vrouw. De man, die in een schuldsaneringsregeling zit, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2015 aangevochten, waarin werd bepaald dat hij met ingang van 27 juli 2015 een bijdrage van € 346,83 per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De man stelt dat hij niet in staat is om deze bijdrage te betalen, omdat hij een uitkering ontvangt en de rechter-commissaris geen rekening heeft gehouden met zijn onderhoudsverplichting. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2016 is de man gehoord, maar de vrouw is niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de processtukken en de argumenten van de man. Het hof overweegt dat, volgens vaste jurisprudentie, een persoon die onder de schuldsaneringsregeling valt, doorgaans geen draagkracht heeft om een alimentatiebijdrage te betalen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Gezien de omstandigheden van de man en de bevestiging van de bewindvoerder dat er geen rekening is gehouden met de alimentatieverplichting, concludeert het hof dat de man niet in staat is om een bijdrage te leveren. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en wijst het verzoek van de vrouw af.