ECLI:NL:GHSHE:2016:2726

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200 180 368_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de man in schuldsanering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor een minderjarige, die is geboren uit een relatie tussen de man en de vrouw. De man, die in een schuldsaneringsregeling zit, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2015 aangevochten, waarin werd bepaald dat hij met ingang van 27 juli 2015 een bijdrage van € 346,83 per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De man stelt dat hij niet in staat is om deze bijdrage te betalen, omdat hij een uitkering ontvangt en de rechter-commissaris geen rekening heeft gehouden met zijn onderhoudsverplichting. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2016 is de man gehoord, maar de vrouw is niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de processtukken en de argumenten van de man. Het hof overweegt dat, volgens vaste jurisprudentie, een persoon die onder de schuldsaneringsregeling valt, doorgaans geen draagkracht heeft om een alimentatiebijdrage te betalen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Gezien de omstandigheden van de man en de bevestiging van de bewindvoerder dat er geen rekening is gehouden met de alimentatieverplichting, concludeert het hof dat de man niet in staat is om een bijdrage te leveren. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 7 juli 2016
Zaaknummer: 200.180.368/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/302657/FA RK 15-4941
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.N.E. Duerink-Bottinga,
tegen
de Zeeuwse Stichting voor Beheer en Bewindvoering,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [de vrouw] ,
verweerster,
hierna te noemen: verweerster respectievelijk de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 november 2015, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, eventueel onder aanvulling van gronden, opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verweerster, zijnde in deze procedure de formele procespartij, alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidend verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor de hierna nader te noemen [minderjarige] , althans dit verzoek af te wijzen als ongegrond en onbewezen.
2.2.
Een verweerschrift is niet ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Bij die gelegenheid is de man, bijgestaan door mr. Duerink-Bottinga, gehoord.
2.3.1.
Verweerster en de vrouw zijn
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 6 januari 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 2 juni 2016.
2.5.
Volgens afspraak is na de mondelinge behandeling nog ingekomen het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 15 juni 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de processtukken is gebleken dat de man bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 december 2014 is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 287 van de Faillissementswet, met benoeming van mevrouw [bewindvoerder] tot bewindvoerder. Uit de bij voornoemd V8-formulier gevoegde bijlage blijkt dat deze bewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat de advocaat van de man tegen voornoemde beschikking van 1 oktober 2015 bij het hof heeft ingesteld.
3.2.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren.
De man heeft [minderjarige] niet erkend. [minderjarige] woont bij de vrouw
.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man met ingang van 27 juli 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet voldoen een bedrag van € 346,83 per maand.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De man stelt dat hij niet de draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te voldoen. Hij voert hiertoe aan dat bij vonnis van 9 december 2014 de wettelijke schuldsanering op hem van toepassing is verklaard en dat de rechter-commissaris bij het bepalen van het vrij te laten bedrag geen rekening heeft gehouden met zijn onderhoudsverplichting jegens [minderjarige] . Bovendien, zo voert de man aan, ontvangt hij een uitkering op grond van de Participatiewet van de gemeente Terneuzen, waardoor hij zelfs niet de draagkracht heeft om voor [minderjarige] de minimumbijdrage van € 25,- te betalen.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Vaststaat dat de man op 9 december 2014 is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Uit vaste jurisprudentie volgt (HR 18 november 2011, NJ 2012, 217, LJN: BU4937) dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de saniet (de man) gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over de draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen. Blijkens de door de man overgelegde brief van de rechter-commissaris d.d. 9 november 2015 aan zijn bewindvoerder, wordt in de draagkrachtberekening (hof: berekening van het zogenoemde vrij te laten bedrag) geen rekening gehouden met zijn alimentatieverplichting jegens [minderjarige] . Gelet op vorenstaande staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat de man tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet de draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te voldoen.
3.7.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook vernietigen en het inleidend verzoek van verweerster alsnog afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 oktober 2015, met uitzondering van de proceskostencompensatie,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van verweerster.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, E.A.M. Scheij en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.