ECLI:NL:GHSHE:2016:2727

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200 188 591_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinshereniging en opvoedingsvaardigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kind is verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing is goedgekeurd. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen, specifiek de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juni 2016, waarbij de vader en de vertegenwoordiger van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (de GI) zijn gehoord. De moeder, die ook belanghebbende is, is niet verschenen.

De vader heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij aan de voorwaarden van de GI heeft voldaan en dat hij een veilige omgeving voor zijn kind kan bieden. Hij heeft hulp in de huishouding en heeft zich laten onderzoeken door de GGZ, waaruit blijkt dat hij geen persoonlijkheidsstoornis heeft. De GI daarentegen betwist dit en stelt dat de vader manipulatief is en niet voldoende zelfreflectie toont. De GI heeft twijfels over zijn opvoedvaardigheden en heeft geen adequate ondersteuning geboden.

Het hof overweegt dat de vader weliswaar stappen heeft ondernomen, maar dat er nog steeds onduidelijkheden zijn over zijn opvoedingscapaciteiten. De vader heeft niet tijdig voldaan aan de voorwaarden die door de GI zijn gesteld, en er zijn zorgen over de hygiëne in zijn woning en zijn alcoholgebruik. Het hof concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de minderjarige, die zich goed ontwikkelt in het pleeggezin. De beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 juli 2016
Zaaknummer : 200.188.591/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/311003/JE RK 16-178
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met daarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 22 maart 2016, heeft de vader, zoals ter terechtzitting nader besproken, verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft, subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen met maximaal een half jaar.
2.2.
Een verweerschrift is niet bij het hof ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Segeren-Krijnen;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het emailbericht met bijlagen van de moeder d.d. 2 mei 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 25 mei 2016;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 31 mei 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 6 juni 2016.
2.4.1.
Bij voornoemd emailbericht van 2 mei 2016 heeft de moeder haar verweerschrift als bijlage bijgevoegd. Ingevolge de artikelen 362 en 282 jo. 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsmede het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven dient een verweerschrift te worden ingediend en ondertekend door een advocaat. Nu het verweerschrift niet door een advocaat maar door de moeder zelf is ingediend zal het hof de inhoud ervan buiten beschouwing laten. Wel neemt het hof kennis van de overige bij voornoemd V6-formulier gevoegde bijlagen, nu voor het indienen van stukken geen procesvertegenwoordiging vereist is. Ter terechtzitting zijn deze bijlagen ter inzage aan partijen overhandigd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 februari 2015 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds april 2015 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 23 februari 2017 alsmede de aan de GI verleende machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs verlengd tot uiterlijk 23 februari 2017.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat het volgende aan.
Niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader heeft aan alle door de GI gestelde voorwaarden/actie- aandachtspunten gewerkt. Het resultaat is dat de vader sedert december 2015 een hulp in de huishouding heeft via Thuiszorg InHolland. Met de hulp van - onder meer - deze thuiszorg heeft de vader een veilige en hygiënische thuisbasis voor [minderjarige] gecreëerd. Daarnaast heeft de vader zich laten onderzoeken door de GGZ, hetgeen heeft geleid tot de conclusie dat bij de vader geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, maar van een eenmalige matige depressieve stoornis. Ofschoon er sedert de uithuisplaatsing van [minderjarige] geen sprake is van drugsgebruik door de vader en evenmin van overmatig alcoholgebruik, heeft de vader zich voorts via de huisarts voor behandeling aangemeld bij Novadic-Kentron.
De vader heeft het gevoel dat hem geen kansen en mogelijkheden zijn geboden om te bewijzen dat hij - eventueel met hulp van derden - wel voor [minderjarige] kan zorgen. Vanuit de GI is nooit toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige] . Evenmin heeft de GI werk gemaakt van een uitbreiding van de bezoekregeling en is er geen intensieve begeleiding van de vader opgestart.
3.7.
De GI voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Bij de vader ontbreekt iedere zelfreflectie. Hij is manipulatief, legt alles buiten zichzelf en gaat in discussie over de zorgen die de GI heeft. Daarnaast bestaan er bij de GI twijfels over zijn opvoedvaardigheden. De vader weet in het contact weliswaar goed bij [minderjarige] aan te sluiten, maar opvoeden is meer dan alleen spelen.
De vader zijn verschillende kansen geboden om aan zichzelf te werken, maar hij heeft niet (tijdig) voldaan aan de (basis)voorwaarden zoals die door de GI zijn gesteld.
De urinecontroles hebben (te) lang op zich laten wachten en bij een huisbezoek is in de woning van de vader weer een grote rotzooi aangetroffen. Voor zover de vader thans wel aan de voorwaarden voldoet is het te laat, want inmiddels is - in lijn met de visie om bij jonge kinderen beslissingen over het opvoedperspectief snel te nemen - het besluit genomen dat [minderjarige] in het (huidige) pleeggezin moet opgroeien.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Ten aanzien van de vader stelt het hof vast dat de vader werk heeft gemaakt van de basisvoorwaarden die de GI in het kader van een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] aan hem heeft gesteld. Dit heeft er in de eerste plaats in geresulteerd dat de vader voor de zwaardere huishoudelijk taken 1,5 uur per week thuiszorg krijgt van InHolland. Dat deze thuiszorg inmiddels weer is gestopt omdat hij vergeten zou zijn een nieuwe indicatie aan te vragen, zoals ter zitting door de GI is verklaard, wordt door de vader betwist. De vader geeft aan dat hij juist om uitbreiding van uren heeft verzocht. De rotzooi in zijn huis bij het bezoek van de GI was een eenmalig incident, zo heeft de vader ter zitting verklaard. In de tweede plaats heeft het door de vader geïnitieerde GGZ-onderzoek uitgewezen dat bij hem geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, doch slechts van een (lichte) depressie, waarvoor hij thans gesprekken met een psycholoog heeft.
De door de GI gestelde (derde) voorwaarde zich te melden voor behandeling bij Novadic-Kentron heeft de vader in een later stadium opgepakt. De uitslagen van de urinecontroles dateren van respectievelijk 29 april en 10 en 13 mei 2016. Met betrekking tot het alcoholgebruik is een positieve uitslag gemeten. De vader heeft hiervoor als verklaring gegeven dat hij ter gelegenheid van een speciale gelegenheid alcohol heeft gedronken. De vader heeft wekelijks een gesprek bij Novadic-Kentron dat gericht is op het niet gebruiken van alcohol.
3.8.4.
Het hof constateert voorts dat de vader tot dusverre zijdens de GI onvoldoende ondersteuning of hulpverlening heeft gekregen, hoewel de rechtbank de GI er bij herhaling op heeft gewezen daar - met name op het gebied van de pedagogische vaardigheden van de vader - wel werk van te maken. Dit klemt te meer daar de GI twijfels heeft uitgesproken over de pedagogische vaardigheden van de vader. Het hof kan zich niet vinden in het standpunt van de GI dat daaraan niet is toegekomen omdat de vader niet (volledig) aan de basisvoorwaarden heeft voldaan. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de GI gelegen om de vader in het gehele proces (meer) begeleiding en ondersteuning te bieden.
De GI heeft inmiddels ingezet op een gezagsbeëindigende maatregel. Het hof wil de raad meegeven voornoemde constatering van het hof als zwaarwegende grond te betrekken in het in dat kader te verrichten onderzoek.
3.8.5.
Het uitblijven van interventie van de GI op het gebied van de opvoedingsvaardigheden van de vader heeft er toe geleid dat het hof op dit punt geen enkel inzicht heeft verkregen. Daarnaast is mede door het laat invulling geven van de vader aan de door de GI gestelde voorwaarden, niet duidelijk of en in hoeverre de vader aan [minderjarige] een stabiele en veilige opvoedingsomgeving kan bieden. De verwezenlijking van een aantal van die voorwaarden, zoals de hygiëne in de woning en het alcoholgebruik van de vader, roept bovendien nu reeds vragen op. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader nu niet in zijn belang is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [minderjarige] zich thans goed ontwikkelt in het pleeggezin. Het hof is dan ook van oordeel dat de grond voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig is en dat er - gelet op de onduidelijkheden die er nog bestaan - ook geen aanleiding bestaat deze machtiging in duur te bekorten.
3.8.6.
Ten aanzien van de moeder is het hof evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat plaatsing van [minderjarige] bij haar in Zweden niet in het belang van [minderjarige] is.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 februari 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, M.C. Bijleveld-van der Slikke en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.