In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kind is verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing is goedgekeurd. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen, specifiek de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juni 2016, waarbij de vader en de vertegenwoordiger van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (de GI) zijn gehoord. De moeder, die ook belanghebbende is, is niet verschenen.
De vader heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij aan de voorwaarden van de GI heeft voldaan en dat hij een veilige omgeving voor zijn kind kan bieden. Hij heeft hulp in de huishouding en heeft zich laten onderzoeken door de GGZ, waaruit blijkt dat hij geen persoonlijkheidsstoornis heeft. De GI daarentegen betwist dit en stelt dat de vader manipulatief is en niet voldoende zelfreflectie toont. De GI heeft twijfels over zijn opvoedvaardigheden en heeft geen adequate ondersteuning geboden.
Het hof overweegt dat de vader weliswaar stappen heeft ondernomen, maar dat er nog steeds onduidelijkheden zijn over zijn opvoedingscapaciteiten. De vader heeft niet tijdig voldaan aan de voorwaarden die door de GI zijn gesteld, en er zijn zorgen over de hygiëne in zijn woning en zijn alcoholgebruik. Het hof concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de minderjarige, die zich goed ontwikkelt in het pleeggezin. De beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.