Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.de maatschap [de maatschap] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[de vennoot 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[de vennoot 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[de vennoot 3] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/267253/HA ZA 13-566)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven van 20 januari 2015;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van 31 maart 2015 met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van 16 juni 2015;
- de akte van de maatschap in principaal/incidenteel hoger beroep van 25 augustus 2015;
- de antwoordakte van de gemeente in principaal/incidenteel hoger beroep van 22 september 2015.
3.De beoordeling
2. [koper] zal jaarlijks aan [de maatschap](hof: de maatschap)
een zodanige hoeveelheid mest ter beschikking stellen als door [de maatschap] benodigd voor het uitrijden op de bij [de maatschap] thans in gebruik zijnde gronden.
besluit I) hebben b&w de maatschap onder oplegging van een dwangsom aangeschreven om het gebruik van het mestbassin voor dat doel te laten staken.
Na bezwaar en beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij een uitspraak van 21 januari 1999 het hoger beroep van de maatschap gegrond verklaard en besluit I herroepen.
Het hoger beroep van [koper] heeft de Afdeling ongegrond geacht om reden dat het gebruik van het mestbassin voor handel en opslag ten behoeve van derden in strijd is met de aan de grond gegeven bestemming en dus verboden is.
Bij het andere besluit hebben b&w de maatschap onder oplegging van een dwangsom geboden niet meer toe te staan dat het perceel waarop het mestbassin ligt wordt gebruikt voor mestopslag en mestdistributie-activiteiten en om het mestbassin te (laten) vullen met meer dan 1.250 m³ mest en/of de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid dan 1.250 m³. Onder oplegging van een separate dwangsom hebben zij bij dat besluit de maatschap eveneens gelast het mestbassin te verwijderen.
Bij besluit van 24 december 1997 (hierna:
besluit II) hebben b&w het tegen deze besluiten door [koper] en de maatschap gezamenlijk gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en, onder herroeping in zoverre van hun besluiten van 21 juli 1997, de maatschap – kort weergegeven – verboden vanaf 1 oktober 1997 toe te staan het mestbassin te (laten) vullen met meer dan 1.250 m³ mest en/of de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid dan 1.250 m³ toe te staan en voorts [koper] en de maatschap gelast het mestbassin hetzij te verwijderen hetzij zodanig aan te passen dat de inhoud daarvan niet groter zal zijn dan 1.250 m³.
In beroep heeft de rechtbank te Middelburg besluit II vernietigd en aan b&w opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak hebben [koper] en de maatschap hoger beroep ingesteld bij de Afdeling.
Bij besluit van 12 februari 2002 hebben b&w reeds een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij uitspraak van 4 december 2002 heeft de Afdeling geoordeeld dat het mestbassin door de maatschap gebruikt wordt in overeenstemming met de vigerende bestemming en dat in de bestemmingsplanvoorschriften geen eisen gesteld worden aan de inhoud of omvang van het mestbassin. De nieuwe beslissing op bezwaar werd daarom vernietigd. De Afdeling handhaafde haar eerdere oordeel ten aanzien van het gebruik van het mestbassin voor handel en opslag ten behoeve van derden.
besluit III), waarbij de gemeenteraad van Goes het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’ gewijzigd heeft vastgesteld. Voor het perceel waarop het mestbassin is gelegen is hierbij – kort gezegd – bepaald, dat mestopslag is uitgesloten. Het raadsbesluit is door gedeputeerde staten van Zeeland bij besluit van 2 juli 2002 goedgekeurd. Bij een uitspraak van 29 april 2003 heeft de Afdeling het tegen laatstgenoemd besluit door de maatschap ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit voor zover het betreft het onderhavige perceel vernietigd.
Op grond daarvan heeft zij gevorderd, dat de gemeente wordt veroordeeld om de daaruit voortvloeiende schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente te vergoeden.
het ten onrechte opgelegde verbod om het mestbassin met meer dan 1.500 c.q. 1.250 m³ mest te vullen.Als onderdeel van haar verweer heeft de gemeente een beroep op verjaring gedaan.
aan de maatschap te vergoeden de door de maatschap geleden en nog te lijden schade als gevolg van het door burgemeester en wethouders van de gemeente op 24 december 1997 jegens de maatschap genomen besluit(hof: Besluit II)
, welke schade zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet.”
bij [de maatschap] thans in gebruik zijnde gronden” is in ieder geval onvoldoende om zo’n contractuele beperking aan te nemen, temeer nu in artikel 3 uitdrukkelijk is bepaald dat [koper] het mestbassin aan de maatschap “
geheel ter beschikking stelt”. Uitleg op de voet van de Haviltexjurisprudentie (onderzoek naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten) is niet aan de orde, nu de gemeente geen partij is bij deze overeenkomst. Wel zal de gemeente tegenbewijs mogen leveren tegen het voorshands als vaststaand aangenomen feit dat de door de maatschap met [koper] gesloten overeenkomst niet in de weg stond aan het benutten van de (bovenop de eerste 1.250 m³) resterende capaciteit van 1.250 m³.
mits per eenstemmig verzoek en met vermelding verhinderdata– op de eerstvolgende roldatum (in plaats van de opgave van getuigen) kenbaar maken.