ECLI:NL:GHSHE:2016:3117

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
200 179 632_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin vervangende toestemming voor verhuizing van twee minderjarige kinderen is verleend aan de vrouw. De man, de appellant, verzet zich tegen deze beslissing en heeft in hoger beroep verzocht de beschikking te vernietigen. De vrouw, de verweerster, heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juni 2016, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was niet ter zitting verschenen, ondanks een verzoek van het hof. Het hof heeft de minderjarige kinderen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken, wat zij ook hebben gedaan.

De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw zouden hebben, en de vrouw heeft nu toestemming gevraagd om te verhuizen naar een andere woonplaats. De man betwist de noodzaak van de verhuizing en stelt dat de belangen van de kinderen niet goed zijn afgewogen. Hij is van mening dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen is en dat de rechtbank de belangenafweging niet correct heeft uitgevoerd. De vrouw daarentegen stelt dat de verhuizing goed is voorbereid en in het belang van de kinderen is, en dat zij bereid is om samen met de man naar oplossingen te zoeken.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht toestemming heeft verleend voor de verhuizing. Het hof benadrukt het belang van de gezamenlijke ouderlijke verantwoordelijkheid en de noodzaak voor de moeder om de vader te betrekken bij belangrijke beslissingen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en partijen worden opnieuw verwezen naar Lindenhout voor omgangsbegeleiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 juli 2016
Zaaknummer: 200.179.632/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/284694 / FA RK 14-4798
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P. de Jonge,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.C. van den Doel.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 augustus 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2015, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- aan de vrouw te verbieden dat zij de woon- en verblijfplaats van de hierna nader te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal wijzigen;
- voorwaardelijk, voor het geval de vrouw ondanks dit verbod zal weigeren [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun woon- en verblijfplaats te doen hebben in (de directe omgeving van) [plaats 1] , te bepalen dat zij hun hoofdverblijf zullen hebben bij de man.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 december 2015, heeft de vrouw verzocht, zo nodig onder aanvulling van gronden, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. De Jonge;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van den Doel.
2.3.1.
De raad is, hoewel daartoe verzocht door het hof, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brieven van de raad d.d. 6 november 2015 en 18 mei 2016;
  • de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 29 juni 1990 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 9 maart 2011 heeft de rechtbank Middelburg tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 28 maart 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het ouderschapsplan, waarin partijen een zorgregeling zijn overeengekomen, deel uitmaakt van de beschikking.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, aan de vrouw vervangende toestemming verleend voor verhuizing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats moeder] en de partijen verwezen naar Lindenhout voor omgangsbegeleiding in de vorm van oudergesprekken (module ‘Ouderschap Blijft’).
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De man voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft de verhuizing ten onrechte niet getoetst aan de criteria, zoals die in de vaste jurisprudentie sinds 2008 zijn geformuleerd. Zo vindt het recht van de vrouw haar leven in vrijheid in te kunnen richten zijn begrenzing in de belangen van de kinderen en in die van de man. De door de rechtbank gemaakte belangenafweging is niet aanvaardbaar. In de eerste plaats heeft de vrouw de noodzaak voor de verhuizing niet aangetoond of aannemelijk gemaakt; de reden van de verhuizing is slechts haar wens tot gezinsvorming met haar partner. Daarnaast is de verhuizing niet voldoende doordacht en voorbereid; het “logeren” en “op hun beoogde school laten meedraaien” van de kinderen is geen voorbereiding, zoals door de rechtbank overwogen, maar het is de verhuizing zelf. Voorts is geen sprake van door de vrouw aan de man geboden alternatieven ter verzachting en compensatie van de verhuizing. Onbegrijpelijk in dit verband is de overweging van de rechtbank dat niet is gebleken dat de langere reistijd (te) belastend is voor de kinderen en dat er geen sprake van is dat door de verhuizing de omgang en het contact tot een onaanvaardbaar niveau worden teruggebracht. Zeker naarmate de kinderen ouder worden, wordt de kans dat zij om het weekeinde en in iedere vakantie een afstand van 370 kilometer willen afleggen, steeds kleiner; ongedwongen tussentijdse bezoekjes en/of doordeweekse contacten zijn onmogelijk en ook de schoolcontacten van de man worden door de verhuizing geraakt.
De man voert voorts aan dat het onderzoek en het advies van de raad in zoverre gebrekkig zijn, dat een al uitgevoerde verhuizing wordt getoetst aan het belang van de kinderen. Naar zijn mening is het onaanvaardbaar dat de vrouw met het negeren van een rechterlijk verhuisverbod hem voor voldongen feiten plaatst en dat de rechtbank dat uiteindelijk sanctioneert.
3.6.
De vrouw voert, kort samengevat, het volgende aan.
De verhuizing naar [woonplaats moeder] is een weloverwogen beslissing geweest, die goed is voorbereid en doordacht en die voldoende met de kinderen is besproken. De vrouw en haar echtgenoot hebben [woonplaats moeder] als woonplaats gekozen in verband met de functie van de huidige echtgenoot van de vrouw (docent aan de politieacademie) die vergt dat hij binnen een bepaalde afstand van [plaats 2] moet wonen. De vrouw betwist dat de man na haar verhuizing geen ongestoord contact kan hebben met de kinderen. De vrouw heeft zich bereid getoond mee te denken bij het zoeken naar oplossingen en alternatieven. Dat de man hier niet op ingaat, kan de vrouw niet worden verweten. Voorts heeft te gelden dat als de man een goede ouder-kind relatie met zijn dochters heeft, de reisafstand niets uitmaakt.
De raad heeft geconcludeerd dat de verhuizing daadwerkelijk in het belang is van de kinderen; zij willen ook heel graag verhuizen. In het raadsrapport zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling van de man dat een al uitgevoerde verhuizing wordt getoetst.
De kinderen zijn gelukkig in [woonplaats moeder] en zijn inmiddels gewend aan het samenleven aldaar. Zij hebben op passende wijze afscheid genomen van hun school in [plaats 1] en van hun vriendjes/vriendinnetjes. Het is niet in het belang van de kinderen als de beslissing van de rechtbank alsnog zou worden teruggedraaid.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter hierover een beslissing nemen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats moeder] heeft toegewezen. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
3.7.3.
Het hof heeft begrip voor de ter zitting uitgesproken angst van de vader dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van hem vervreemden en wil er op wijzen dat van de moeder op dit vlak de nodige inspanning wordt gevergd. Zij dient de vader in zijn rol als ouder te faciliteren door hem te betrekken bij belangrijke beslissingen die de kinderen aangaan en er zorg voor te dragen dat de weekenden waarop zij bij de vader verblijven, ongestoord doorgang vinden. Dit betekent onder meer dat zij aan de kinderen duidelijk dient te maken dat aan de weekenden bij de vader niet wordt getornd. Zeker nu de kinderen wat ouder worden en zij te maken krijgen met uitnodigingen voor allerlei weekendactiviteiten dienen de moeder en de vader hierover naar de kinderen een duidelijk en eenduidig gezamenlijk standpunt uit te dragen.
3.7.4.
De rechtbank heeft partijen verwezen naar Lindenhout voor omgangsbegeleiding in de vorm van oudergesprekken (module ‘Ouderschap Blijft’). Ter zitting is gebleken dat deze oudergesprekken onvoldoende van de grond zijn gekomen, maar dat daaraan nu alsnog, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoefte bestaat. Het hof zal partijen daarom opnieuw naar Lindenhout verwijzen.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 augustus 2015 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verwijst partijen voor omgangsbegeleiding in de vorm van oudergesprekken (module ‘Ouderschap Blijft’) naar Lindenhout te [postcode] [vestigingsplaats] ;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, M.C. Bijleveld-van der Slikke en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.