ECLI:NL:GHSHE:2016:3666

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
200.182.778/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] is vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.S. Waterval, verzet zich tegen deze beslissing en stelt dat de vader, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Meulen, niet in staat is om gezamenlijk gezag uit te oefenen vanwege hun slechte communicatie en haar psychische problemen. De vader heeft de rechtbank verzocht om gezamenlijk gezag vast te stellen, wat door de rechtbank is toegewezen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 7 juli 2016, heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De moeder heeft aangevoerd dat de vader zijn medewerking niet verleent bij belangrijke beslissingen over [minderjarige] en dat haar psychische problemen haar belemmeren in de communicatie met de vader. De vader heeft echter betwist dat er een onaanvaardbaar risico is voor [minderjarige] en stelt dat gezamenlijk gezag noodzakelijk is voor zijn betrokkenheid bij de opvoeding. Het hof heeft overwogen dat de moeder onvoldoende feiten heeft aangedragen om aan te tonen dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder haar verantwoordelijkheid moet nemen in de communicatie met de vader en dat gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij is bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 augustus 2016
Zaaknummer: 200.182.778/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/294985 / FA RK 15-3151
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V.S. Waterval,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. P.J. van der Meulen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 december 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van beslissing 4.1. waarin is bepaald dat het gezag over de minderjarige [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vader (het hof begrijpt: voor zover betrekking hebbend op de vaststelling van het gezamenlijk gezag) alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 januari 2016, heeft de vader verzocht het appel van de moeder als ongegrond of onbewezen af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- partijen, bijgestaan hun advocaten;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 september 2015;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 6 april 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben enige tijd, tot begin 2015, een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefende van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.1.
De vader heeft de rechtbank verzocht om vaststelling van gezamenlijk gezag over [minderjarige] en, kort gezegd, vaststelling van een zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide contacten met [minderjarige] bij een omgangshuis te [vestigingsplaats] onder aanhouding van de definitieve beslissing tot 23 maart 2016 pro forma.
3.2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er inmiddels vier begeleide contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] hebben plaatsgevonden bij het Omgangshuis en dat de rechtbank de definitieve beslissing op de kwestie van de zorgregeling heeft aangehouden tot september 2016.
3.3.
De moeder kan zich met de vaststelling van het gezamenlijk gezag niet verenigen en zij is van dat gedeelte van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert ze, kort samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank aangegeven dat de moeder niet heeft gesteld dat er zich tot op heden concrete gevallen zouden hebben voorgedaan waar een beslissing van enig belang over [minderjarige] moest worden genomen waar de vader zijn medewerking niet aan heeft gegeven. Aangezien de moeder alleen was belast met het gezag, heeft zij de vader nooit om toestemming hoeven vragen om welke beslissing dan ook te kunnen nemen.
Partijen communiceren weinig tot niet met elkaar en er is weinig vertrouwen tussen hen. De moeder is gediagnosticeerd met PDD-NOS, een licht verstandelijke handicap en een emotieregulatiestoornis, waardoor het voor haar bijna onmogelijk is om rechtstreeks te communiceren met de vader. Dit veroorzaakt spanning en is niet in het belang van [minderjarige] . Dat er bij de bestreden beschikking gezamenlijk gezag is vastgesteld, heeft een dusdanige impact op de moeder gehad dat zij thans weer onder behandeling is bij PsyQ.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte onvoldoende aanleiding gezien voor een raadsonderzoek. De raad dient te onderzoeken of [minderjarige] niet klem en verloren zal geraken tussen partijen. Tevens dienen de mogelijkheden van partijen om met elkaar te kunnen communiceren te worden onderzocht. De moeder maakt zich ook nog steeds zorgen over het drank- en drugsgebruik van de vader, hetgeen de oorzaak is geweest van hun relatiebreuk begin 2015.
3.4.
De vader voert in zijn verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van een onaanvaardbaar risico zoals verwoord in artikel 1:253c BW, zodat de rechtbank terecht gezamenlijk gezag heeft vastgesteld.
Voordat partijen hun relatie verbraken, heeft de vader een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] gespeeld. De vader zou graag een rol blijven spelen inzake belangrijke kwesties in het leven en de ontwikkeling van [minderjarige] .
De psychische problemen van de moeder, staan volgens de vader niet aan gezamenlijk gezag in de weg. Integendeel, uit de brief van GGZ Breburg blijkt dat de moeder meerdere malen een overdosis aan medicijnen heeft genomen in het verleden. De vader maakt zich dan ook zorgen over het wel en wee van [minderjarige] en gezamenlijk gezag maakt het voor de vader mogelijk om in spoedeisende gevallen te kunnen handelen en beslissingen te kunnen nemen. Het is in het belang van hen (mede ter voorkoming van een eventueel gezagsvacuüm) dat beide ouders het gezag over [minderjarige] hebben.
De vader ontkent nadrukkelijk dat hij te kampen heeft dan wel heeft gehad met drugs- en drankproblematiek.
Een raadsonderzoek acht de vader niet nodig, maar hij zal zich er niet tegen verzetten als het hof daartoe zal beslissen.
3.5.
Hoewel de raad ter zitting heeft verklaard niet tegen gezamenlijk gezag te zijn, maakt de raad zich er zorgen om dat het voor beide ouders moeilijk lijkt te zijn in te schatten wat het beste is voor een jong kind zoals [minderjarige] .
Het hof overweegt het volgende.
Raadsonderzoek
3.6.
Evenals de rechtbank ziet het hof geen aanleiding voor een raadsonderzoek. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
Gezag
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat het in het belang van [minderjarige] is dat ouderlijk gezag uitsluitend door de moeder dient te worden gedragen. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over [minderjarige] in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond [minderjarige] kunnen voordoen, zodanig dat hij niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
3.7.3.
De moeder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij het niet durft om toestemming te vragen aan de vader indien er een beslissing moet worden genomen over [minderjarige] , omdat zij vreest voor zijn reactie. Om deze reden blijft zij het maar uitstellen om toestemming te vragen voor de therapie die het Omgangshuis heeft geadviseerd voor [minderjarige] . De moeder heeft verder verklaard dat de gedachte om te communiceren met de vader haar zoveel stress oplevert dat dit zijn weerslag heeft op [minderjarige] , waardoor het niet in zijn belang is wanneer de vader met de moeder het gezag over hem zal uitoefenen. In het verleden hebben partijen met elkaar gemaild, wat zoveel onrust bij de moeder veroorzaakte dat zij in therapie is gegaan en [minderjarige] ander gedrag begon te vertonen.
Ter zitting van het hof heeft de vader betwist dat [minderjarige] ander gedrag is gaan vertonen. De vader heeft verder verklaard dat hij niet de intentie heeft om zijn ouderlijk gezag te gebruiken om tegen beslissingen en wensen van de moeder in te gaan. Het gaat hem er vooral om zijn rol als vader in te nemen in zijn contact met [minderjarige] en om zijn betrokkenheid bij belangrijke momenten in het leven van [minderjarige] . De vader heeft niet de bedoeling om het dagelijks leven van de moeder en [minderjarige] te bepalen. Tot slot heeft de vader verklaard dat hij desgevraagd zijn handtekening zal zetten voor een noodzakelijke geachte therapie voor [minderjarige] . Hij zal overal aan meewerken als de belangen van [minderjarige] daarmee gediend zijn.
3.7.4.
Het hof overweegt dat de moeder nog niet heeft geprobeerd om daadwerkelijk invulling te geven aan een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening met de vader.
De moeder maakt het de vader op dit moment onmogelijk om zijn ouderlijk gezag uit te oefenen, omdat zij weigert met hem te communiceren. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de moeder haar verantwoordelijkheid neemt en zich actief gaat opstellen om een verbetering van haar communicatie met de vader te bereiken. [minderjarige] is nog geen twee jaar oud en heeft zijn beide ouders nodig. Het kan èn mag van de moeder worden verwacht dat zij de communicatie met de vader aangaat. Indien de moeder zichzelf daartoe niet in staat acht, dient hiervoor in haar therapie – aangezien zij stelt reeds onder behandeling te zijn omdat het e-mailverkeer met de vader haar ernstig emotioneel ontregeld had – specifieke aandacht te zijn. In het geval hiervoor binnen haar huidige therapievorm geen ruimte is, dient de moeder daarvoor gerichte hulp en begeleiding te zoeken. De stelling van de moeder dat haar persoonlijke problematiek tot gevolg heeft dat de vader zijn gezagsrol tegenover [minderjarige] niet kan innemen acht het hof onder de thans bekende omstandigheden te mager om de vader geen gezagdragende rol toe te kennen.
3.7.5.
Op grond van het vorenstaande overweegt het hof dat de moeder te weinig feiten en/of omstandigheden heeft gesteld om te aanvaarden dat [minderjarige] daadwerkelijk klem en/of verloren zal raken tussen de ouders en/of dat het in het belang van [minderjarige] anderszins noodzakelijk is om een gezag over hem alleen door de moeder te laten uitoefenen. Het hof acht het voldoende aannemelijk geworden dat de vader de gezagsuitoefening van de moeder bij het nemen van beslissingen van enige belang over [minderjarige] niet op enige wijze hindert, dan wel heeft gehinderd. Dat [minderjarige] ander gedrag vertoont sinds er sprake is van gezamenlijk gezag is, bezien in het licht van de betwisting door de vader, door de moeder onvoldoende onderbouwd.
3.7.6.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder in hoger beroep op grond van artikel 1:253 c lid 2 sub a en b niet kan worden toegewezen. Derhalve zal het hof de bestreden beschikking – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – bekrachtigen, voor zover daarin is bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] zullen uitoefenen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover daarbij is bepaald dat het gezag over de minderjarige [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2016.