ECLI:NL:GHSHE:2016:3681

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
200.156.640_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toewijzing van een vordering tot betaling van een waarborgsom en premie op basis van een garantiestellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter te Bergen op Zoom, waarin een vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een waarborgsom van € 20.900,= en een premie van € 261,25 is toegewezen. De vordering is gebaseerd op een vermeende garantiestellingsovereenkomst die [appellant] zou zijn aangegaan met [geïntimeerde]. De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft op 25 april 2007 een koopovereenkomst getekend voor een woning, maar kon de financiering niet tijdig rond krijgen. De verkopers hebben [appellant] in gebreke gesteld en uiteindelijk de koopovereenkomst ontbonden. [geïntimeerde] heeft vervolgens een garantiestelling afgesloten voor de waarborgsom, maar [appellant] betwist dat hij een dergelijke overeenkomst is aangegaan. In het hoger beroep heeft [appellant] twee grieven ingediend, waarbij hij opnieuw betwist dat er een garantiestellingsovereenkomst is gesloten en dat het garantiebedrag niet had mogen worden uitgekeerd. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het horen van getuigen en het bepalen van een comparitie van partijen. De uitspraak van het hof laat [geïntimeerde] toe tot het leveren van bewijs en houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.156.640/01
arrest van 16 augustus 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. B. Steeghs te 's-Hertogenbosch,
tegen
[Schadeverzekeringen] Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. V. Kortenbach te 's-Gravenhage,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 november 2014 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom onder zaaknummer 2742928 CV EXPL 14-479 gewezen vonnis van
28 mei 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 11 november 2014 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 november 2014;
  • de memorie van grieven (met vijf producties);
  • de memorie van antwoord (met dertien producties);
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
[appellant] heeft op 25 april 2007 een koopovereenkomst ondertekend voor een woning aan [adres 1] te [plaats 1] . Verkopers waren de heer en mevrouw [verkopers] . De overdracht van de woning diende plaats te vinden op uiterlijk 15 juni 2007. Het makelaarskantoor [makelaarskantoor] trad voor de verkopers op als makelaar. [appellant] kreeg de financiering niet tijdig rond en stelde de heer en mevrouw [verkopers] en de makelaar daarvan tijdig in kennis. Aan [appellant] werd nog enige weken de tijd gegeven om de financiering alsnog in orde te krijgen.
In een brief van 14 augustus 2007 (prod. 1 cva) van het makelaarskantoor [makelaarskantoor] , gericht aan [appellant] , [adres 2] te [plaats 2] (B), schrijft het makelaarskantoor:
“(…) Op 18 juni 2007 heb ik u namens de verkoper schriftelijk in gebreke gesteld. (…) stel ik u wederom in gebreke (...) Indien de overdracht niet plaatsvindt voor 23 augustus 2007 zal de verkoper de koopovereenkomst ontbinden, de waarborgsom opeisen alsmede alle kosten op u verhalen. (…)”
[appellant] heeft begin september 2007 een hypothecair krediet toegekend gekregen en contact opgenomen met de verkopers en de makelaar. De makelaar deelde hem toen mee dat de woning al aan een ander was verkocht.
[appellant] heeft vervolgens een andere woning in [woonplaats] gevonden. Het koopcontract voor die woning is op 25 oktober 2007 getekend, waarna die woning bij notariële akte van levering van 28 december 2007 aan [appellant] in eigendom is overgedragen.
Bij brief van 10 september 2007 (prod. 4 inl. dagv.) heeft [geïntimeerde] aan [appellant] op het adres [adres 2] te [plaats 2] (B) geschreven:
“(…) Enige tijd geleden heeft u via bemiddeling van uw tussenpersoon, Financieel Direct Europe B.V. te [vestigingsplaats] , een garantiestelling bij onze maatschappij afgesloten in verband met de aankoop van de onroerende zaak aan [adres 1] te [plaats 1] . De garantiestelling is door notariskantoor [notariskantoor] ingeroepen op wiens eerste verzoek wij de waarborgsom van € 20.900,= (…) aan hem hebben uitgekeerd. Op basis van het koopcontract heeft u de mogelijkheid om binnen 8 dagen na de overeengekomen datum van overdracht (1 augustus 2007) alsnog aan uw verplichtingen te voldoen. Deze termijn is echter ruimschoots verstreken. Derhalve zal de notaris de waarborgsom (…) aan de verkoper overmaken. In dat geval zien wij ons ook genoodzaakt om de met u overeengekomen contragarantie in te roepen. Dit houdt in dat wij de inmiddels aan de notaris overgemaakte waarborgsom bij u zullen verhalen en incasseren. (...)”
Bij brieven van 24 september 2007 en 4 oktober 2007 (aan het adres [adres 2] [plaats 2] (B)) en van 11 maart 2008 en 17 april 2009 (aan het adres van [appellant] in [woonplaats] ) (prod. 4 inl. dagv.) heeft [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd tot betaling van een hoofdsom van € 20.900,= en premie van € 261,25 en (in de laatste sommatie) de wettelijke rente ad € 2.051,51 tot 17 april 2009 en de verdere wettelijke rente vanaf die datum, en incassokosten.
Een email van [betrokkene] van 27 april 2009 met als onderwerp ‘dossier [appellant] / Mevrouw [echtgenote van appellant] [nummer] ’ heeft de volgende inhoud:
“Geachte Meester Kortenbach, Naar aanleiding van uw brief van 17 april 2009 vraag ik in naam van de heer [appellant] c.s. 2 dagen uitstel om al dan niet in te gaan op uw voorstel (…) [betrokkene] en [appellant] ”
Een e-mail van [betrokkene] van 7 mei 2009 aan mr. Kortenbach heeft de volgende inhoud:
“(..) Sinds gisteren heeft Dhr. [appellant] alle documenten ter zake bij elkaar verzameld wegens een val heeft hij zijn been gebroken en kon hij niet sneller reageren. Bij nader inzien heeft hij vastgesteld dat hij zich moeten laten vertegenwoordigen door een advocaat om ev. een betalingsregeling te kunnen bemiddelen omtrent dit dossier. (…) De heer [appellant] heeft in deze zijn belangen laten behartigen door een derde die uiteindelijk niet gereageerd heeft op de eerste ingebrekestelling. Hij zal dit verder met deze derde moeten gaan uitvechten. (…) [betrokkene] iov de heer [appellant] ”
6.1.2.
[geïntimeerde] heeft [appellant] bij dagvaarding van 23 januari 2014 gedagvaard voor de kantonrechter te Bergen op Zoom. Zij vordert van [appellant] een bedrag van € 21.161,25 (voormelde waarborgsom van € 20.900,= en premie van € 261,25) in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente van art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf 10 september 2007, een bedrag van € 1.084,= ter vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten en veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
6.1.3.
[geïntimeerde] legt aan die vordering primair ten grondslag dat zij door tussenkomst van een tussenpersoon, [tussenpersoon] , met [appellant] op of omstreeks 18 juli 2007 een garantiestellingsovereenkomst heeft gesloten voor de voldoening van de verplichtingen van [appellant] ter zake de koopovereenkomst van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] . Partijen zijn, zo stelt [geïntimeerde] , bij die garantiestellingsovereenkomst een contragarantie van [appellant] jegens [geïntimeerde] overeengekomen, inhoudende dat [appellant] op eerste verzoek van [geïntimeerde] al datgene zou betalen dat [geïntimeerde] uit hoofde van de garantiestelling heeft betaald aan de bij de overdracht van de woning betrokken notaris. [geïntimeerde] stelt dat de betrokken notaris haar bij brief van (het hof begrijpt:) 28 augustus 2007 (prod. 2 cvr) heeft meegedeeld dat de koop geen doorgang had gevonden en dat zij, [geïntimeerde] , op 10 september 2007 het garantiebedrag van € 20.900,= heeft overgemaakt op de derdenrekening van notariskantoor [notariskantoor] (prod. 3 inl. dagv.).
[geïntimeerde] grondt haar vordering subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking.
6.1.4.
In de brief van 28 augustus 2007 schrijft [medewerker van notariskantoor] namens het notariskantoor:
“(...) De bankgarantie verloopt op 1 september 2007 en koper is tot op heden zijn verplichtingen tot afname van het onroerend goed niet nagekomen en zal zijn verplichtingen ook niet tijdig kunnen nakomen. Door de makelaar van verkoper is koper reeds twee keer in gebreke gesteld. Om de hiervoor vermelde reden is de koopovereenkomst ontbonden, en vraag ik bij deze per heden om het bedrag, waarvoor u garant staat, telefonisch over te boeken (…)”
6.1.5.
[appellant] heeft de vordering van [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. Hij voert primair het verweer dat hij met [geïntimeerde] geen garantiestellingsovereenkomst is overeengekomen. [appellant] wijst erop dat [geïntimeerde] geen door hem getekend exemplaar van de gestelde garantieovereenkomst kan overleggen en dat [geïntimeerde] zich uitsluitend beroept op een niet ondertekend aanvraagformulier garantiestelling en contragarantie d.d. 18-07-07 voor een garantie met een ingangsdatum 20-07-07 en een einddatum van 1 september 2007 (prod. 1 inl. dagv.) en op een schriftelijke verklaring d.d. 18-07-07, ondertekend te [plaats 3] , van de genoemde tussenpersoon (prod. 2 inl. dagv.) waarin deze de aanvraag ten behoeve van [appellant] bevestigt en verklaart dat aan een aantal vereisten (waaronder controle van de identiteit van de aanvrager aan de hand van een origineel legitimatiebewijs en het door de aanvrager in bijzijn van de tussenpersoon ondertekend zijn van de aanvraag) is voldaan. [appellant] betwist uitdrukkelijk dat hij [tussenpersoon] ooit heeft ontmoet.
[appellant] betwist gemotiveerd dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
[appellant] verwijt [geïntimeerde] verder dat zij onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door pas bijna vijf jaren na het laatste schrijven van haar advocaat tot dagvaarding over te gaan, waardoor kosten en renten aanzienlijk zijn opgelopen. De stelling van [geïntimeerde] , dat zij niet eerder tot dagvaarding kon overgaan omdat [appellant] naar België was verhuisd en zich voor [geïntimeerde] schuil had gehouden, wordt door [appellant] betwist. Volgens [appellant] is hij sinds zijn verhuizing in 2007 naar Nederland de hele tijd in Nederland woonachtig geweest.
[appellant] heeft daarnaast nog opgemerkt dat er geen enkele reden was om aan de verkopers van de woning aan [adres 1] schadevergoeding uit te keren. Volgens [appellant] was hem door de verkopers mondeling nog een verdere termijn gegund en hebben zij zelf de woning aan een ander verkocht terwijl zij wisten dat de financiering van [appellant] iedere dag rond kon komen.
6.1.6.
Volgens [geïntimeerde] blijkt uit de in r.o. 6.1.1 onder h gerelateerde email een erkenning door [appellant] van de garantiestellingsovereenkomst. [appellant] betwist dat. Hij stelt dat [betrokkene] de beide emails eigenmachtig en buiten zijn medeweten heeft verzonden en dat zij hem niet kon binden.
6.2.1.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vordering toegewezen. De kantonrechter leidde uit het feit dat naast [geïntimeerde] ook de verkopers, hun makelaar en de notaris uitgingen van een tussen [appellant] en [geïntimeerde] gesloten garantie-overeenkomst en uit het feit dat [appellant] destijds niet op enigerlei wijze heeft gereageerd op de brieven van [geïntimeerde] , af dat van een overeenkomst als door [geïntimeerde] gesteld sprake is geweest. De kantonrechter overwoog dat [appellant] daar onvoldoende tegenover heeft gesteld en geen bewijs heeft aangeboden en dat hij evenmin zijn stelling heeft onderbouwd dat het garantiebedrag niet had mogen worden uitgekeerd. De kantonrechter zag in de omstandigheid dat [appellant] eerst later in rechte was betrokken geen grond om de wettelijke rente niet toe te wijzen vanaf 10 september 2007 omdat de sommatiebrieven uit 2007 en later duidelijk waren. De kantonrechter wees eveneens de gevorderde buitengerechtelijke kosten toe en veroordeelde [appellant] in de proceskosten (met uitzondering van de gevorderde nakosten).
6.2.2.
[appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Hij heeft tegen dat vonnis twee grieven aangevoerd. In grief I bestrijdt hij opnieuw dat tussen hem en [geïntimeerde] een (contra)garantstellingsovereenkomst tot stand is gekomen. In grief II komt hij op tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij niet heeft onderbouwd waarom het garantiebedrag niet had mogen worden uitgekeerd.
In hoger beroep heeft [appellant] verder zijn verweer aangevuld (4.54 tot en met 4.62 mvg) met twee verdere verweren die volgens hem tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] , zowel op de primaire als de subsidiaire grondslag, moet leiden. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] door pas ongeveer 18 maanden na betaling onder de door haar gestelde garantie op deugdelijke wijze contact met hem te zoeken, haar klachtplicht van art. 6:89 BW heeft geschonden. [appellant] heeft daarvan nadeel heeft ondervonden en is daardoor in zijn bewijspositie benadeeld. [appellant] beroept zich verder op schending door [geïntimeerde] van haar zorgplicht en beroept zich op verrekening van de door hem dientengevolge geleden schade (waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is) met de vordering van [geïntimeerde] . Het hof zal deze (nadere) verweren mede beschouwen als een (verkapte) grief tegen het bestreden vonnis.
6.3.
Indien grief I zou slagen komt grief II niet aan de orde. Niettemin overweegt het hof ten aanzien van grief II reeds thans dat deze grief faalt. De grief berust op het standpunt van [appellant] dat [geïntimeerde] pas op 10 september 2007, na het verstrijken van de garantieperiode, door de notaris is aangesproken. Door [geïntimeerde] is inderdaad onder 6 van de inleidende dagvaarding gesteld dat zij bij brief d.d. 10 september 2007 door de notaris is aangesproken. Bij repliek (onder 8) heeft [geïntimeerde] echter alsnog de brief van de notaris die zij bij de inleidende dagvaarding dacht te hebben overgelegd maar niet had overgelegd, in het geding gebracht. Uit die brief (prod. 2 cvr) blijkt dat de notaris niet bij brief van 10 september 2007 maar bij brief van 28 augustus 2007 jegens [geïntimeerde] aanspraak heeft gemaakt op het gegarandeerde bedrag. De grief berust dus op een - door de door [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding genoemde datum veroorzaakt - onjuist uitgangspunt. De aanspraak is door de notaris wel binnen de garantieperiode gedaan.
6.4.1.
In grief I persisteert [appellant] bij zijn stelling dat hij nimmer een (contra)garantiestellingsovereenkomst met [geïntimeerde] is aangegaan. [appellant] geeft in hoger beroep een meer gedetailleerde toelichting op de gang van zaken. Hij is, zo stelt hij, bij de koop van de woning van de heer en mevrouw [verkopers] (verder: de woning) bijgestaan door ene [begeleider van de verkopers] (verder: [begeleider van de verkopers] ). [begeleider van de verkopers] heeft hem begeleid bij het zoeken van een woning in Nederland en het onderzoeken van financieringsmogelijkheden en het aanvragen daarvan bij banken. In dat kader heeft hij aan [begeleider van de verkopers] onder meer kopieën van zijn identiteitsbewijs ter hand gesteld. Toen hij in juli of augustus, na een telefoontje van [begeleider van de verkopers] dat de financiering rond was, contact opnam met de verkopers, verwezen deze laatsten hem naar hun makelaar. Van de makelaar hoorde hij dat hij in gebreke was gesteld en een boete van € 21.000,= moest betalen. Hij, [appellant] , heeft vervolgens contact opgenomen met [begeleider van de verkopers] , die hem zei dat hij dat wel zou regelen. Op enig moment gaf [begeleider van de verkopers] hem te kennen dat hij helaas toch nog de boete aan de verkopers diende te voldoen. [begeleider van de verkopers] vroeg hem in totaal een bedrag van € 50.000,= aan hem, [begeleider van de verkopers] , te betalen voor de boete en voor de kosten en inspanningen van hemzelf. Hij heeft dit bedrag - waarvoor hij twee leningen heeft moeten afsluiten - op verzoek van [begeleider van de verkopers] contant aan [begeleider van de verkopers] betaald en ging ervan uit dat daarmee alles was afgewikkeld. De brief van [geïntimeerde] van 17 april 2009 was de eerste brief die hij van [geïntimeerde] heeft ontvangen. Hij heeft toen telefonisch contact opgenomen met [geïntimeerde] en met [begeleider van de verkopers] . [begeleider van de verkopers] zegde hem toe de brief verder te zullen afwikkelen. Daarna hoorde hij inderdaad niets meer van [geïntimeerde] tot de dagvaarding van 23 januari 2014. [appellant] is toen direct met zijn echtgenote naar het laatste hem bekende adres van [begeleider van de verkopers] gereden. [begeleider van de verkopers] heeft hem bij die gelegenheid verteld dat hij een half jaar in de gevangenis had gezeten voor ‘dit soort zaken’ en dat hij nagenoeg bankroet was. [appellant] veronderstelt dat de door hem aan [begeleider van de verkopers] ter hand gestelde kopieën van zijn identiteitsbewijs wellicht zijn gebruikt voor identiteitsfraude. Hij betwist dat hij bij [geïntimeerde] een garantiestelling heeft aangevraagd en stelt dat hij [tussenpersoon] niet kent en hem nooit heeft gezien.
6.4.2.
[geïntimeerde] heeft in reactie op voormelde lezing van [appellant] gesteld dat, als er geen opdracht voor de garantiestelling door [geïntimeerde] zou zijn verstrekt, haar vordering in elk geval op de subsidiaire grondslag ‘ongerechtvaardigde verrijking’ toewijsbaar is. Uit het verhaal van [appellant] blijkt volgens [geïntimeerde] dat [appellant] niet betwist dat hij de boete aan de verkopers verschuldigd was. [appellant] heeft het bedrag daarvoor immers naar eigen zeggen aan [begeleider van de verkopers] ter hand gesteld ter voldoening van die boete. [geïntimeerde] blijft verder bij haar stelling dat tussen [appellant] en haar een overeenkomst tot garantiestelling tot stand is gekomen. Zij beschikt weliswaar niet (meer) over een door [appellant] ondertekende aanvraag, maar dat door [appellant] een aanvraag is ondertekend blijkt volgens haar uit de verklaring van de tussenpersoon [tussenpersoon] , waarin deze onder andere verklaart dat de aanvraag in zijn aanwezigheid is ondertekend en dat hij de handtekening aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geverifieerd. Het assurantiekantoor Financieel Direct Europa (FDE) te [vestigingsplaats] waarvoor [tussenpersoon] optrad is volgens [geïntimeerde] een goed bekend staand assurantiekantoor.
6.4.3.
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in haar standpunt dat uit het betoog van [appellant] in hoger beroep blijkt dat hij de verschuldigdheid van de boete erkent. Uit het betoog van [appellant] blijkt wel dat hij dat op grond van de mededeling van [begeleider van de verkopers] heeft aangenomen en dat hij [begeleider van de verkopers] geld heeft gegeven om de gestelde boete te betalen, maar daarin kan nog niet zonder meer een erkenning door [appellant] van de verschuldigdheid van die boete gelegen worden geacht. Het staat hem vrij om, indien het desbetreffende bedrag door [begeleider van de verkopers] niet aan de verkopers/ notaris is betaald, de verschuldigdheid van de boete alsnog te betwisten en [geïntimeerde] tegen te werpen dat hij niet tot betaling van een boete gehouden was.
Het hof volgt [geïntimeerde] evenmin in haar standpunt dat de email van mevrouw [betrokkene] aan het door [appellant] betwisten van de verschuldigdheid van haar vordering in de weg staat. Het enkele feit dat de vordering in die email niet wordt betwist en dat daarin over het treffen van een betalingsregeling wordt gesproken, is onvoldoende voor de conclusie dat [appellant] daarmee de vordering van [geïntimeerde] uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud heeft willen erkennen. Uit de inhoud van de email kan niet worden geconcludeerd tot enige ondubbelzinnige prijsgave door [geïntimeerde] van het voeren van verweer tegen die vordering.
Het hof zal derhalve eerst grief I, die de primaire grondslag van de vordering van [geïntimeerde] betreft, bespreken.
6.4.4.
[appellant] stelt in grief I terecht dat, nu door hem gemotiveerd is betwist dat hij met [geïntimeerde] een (contra)garantieovereenkomst heeft gesloten, in rechte niet zonder meer van de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst kan worden uitgegaan. [geïntimeerde] heeft geen schriftelijk bewijs van de gestelde overeenkomst overgelegd, zoals bijvoorbeeld de polis die volgens de door [geïntimeerde] overgelegde niet-ondertekende aanvraag aan de notaris zou worden verzonden. Het overgelegde aanvraagformulier is, zoals reeds overwogen, door [appellant] niet ondertekend en de verklaring van de tussenpersoon is door [appellant] gemotiveerd betwist. Nu [geïntimeerde] zich op een (contra)garantieovereenkomst als door haar gesteld beroept, zal zij tegenover de gemotiveerde betwisting van [appellant] , die overeenkomst nader dienen te bewijzen. Op het door haar daartoe gedaan aanbod zal het hof haar tot dat bewijs toelaten.
6.5.1.
Als [geïntimeerde] niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, zal haar vordering op de subsidiaire grondslag (ongerechtvaardigde verrijking) nader dienen te worden beoordeeld. Als zij wel slaagt in het opgedragen bewijs, dienen de nadere verweren van [appellant] in hoger beroep te worden beoordeeld. Het hof zal op die verdere beoordeling nog niet vooruitlopen, mede in aanmerking genomen het feit dat [geïntimeerde] bij de memorie van antwoord in hoger beroep enkele nieuwe producties (waaronder de koopovereenkomst betreffende de woning en een aanvulling daarop (prod. 4 mva)) heeft overgelegd, waarop [appellant] nog niet kunnen reageren.
6.5.2.
De door [geïntimeerde] overgelegde koopovereenkomst en aanvulling daarop en hetgeen door [appellant] in verband met zijn nadere verweren is gesteld, roepen bij het hof wel vragen op die het hof aanleiding geven om, indien in het kader van de bewijsopdracht aan [geïntimeerde] getuigen zullen worden gehoord, aansluitend aan de getuigenverhoren een comparitie van partijen te bepalen tot het verstrekken van inlichtingen. Het hof wil op de comparitie onder meer ingaan de hierna te noemen punten, onduidelijkheden en/of discrepanties.
6.5.3.
In de memorie van antwoord merkt [geïntimeerde] zelf al op dat noch in de koopovereenkomst noch in de aanvulling is vermeld voor welke notaris de overdracht zal plaatsvinden en dat evenmin is vermeld onder welke notaris en op welke rekening de waarborgsom zal dienen te worden gestort. Het hof constateert verder dat in de (door de verkopers 20 april 2007 en door [appellant] op 25 april 2007 ondertekende) koopovereenkomst als datum voor de storting van de waarborgsom is vermeld: 23 mei 2007 en als datum waarop de akte van eigendomsoverdracht uiterlijk dient te worden gepasseerd: 15 juni 2007 of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen. In de door verkopers eveneens op 20 april 2007 en door [appellant] op 25 april 2007 ondertekende aanvulling is voor de datum voor het notarieel transport hetzelfde gebleven doch een feitelijke levering per uiterlijk 1 augustus 2007 overeengekomen. In de door [appellant] overgelegde ingebrekestelling van 14 augustus 2007 (prod. cva) wordt verwezen naar een koopovereenkomst van
18april 2007 (is hier mogelijk bedoeld 28 april (25 + 3 dagen bedenktijd)?) In de ingebrekestelling van 14 augustus 2007 wordt een eerdere ingebrekestelling van 18 juni 2007 genoemd en als fatale data voor de notariële levering 15 juni 2007 en de nieuw gestelde datum van 23 augustus 2007. In haar brief van 10 september 2007 aan [appellant] noemt [geïntimeerde] als overeengekomen datum van overdracht: 1 augustus 2007. De door [geïntimeerde] overgelegde aanvraag garantiestelling en contragarantie is gedateerd 18 juli 2007 en betreft een aanvraag voor een termijn met een ingangsdatum van 20 juli 2007 en een einddatum 1 september 2007.
6.5.4.
Het hof wil op de comparitie, voor zover dat bij de bewijsvoering niet aan de orde zal zijn gekomen, van [geïntimeerde] onder meer graag vernemen of zij de garantie al dan niet specifiek ten name van het notariskantoor [notariskantoor] heeft afgegeven, op basis van welke informatie van de zijde van de notaris zij tot overmaking van het garantiebedrag aan dat notariskantoor is overgegaan, of zij voorafgaande aan die overmaking op enigerlei wijze contact heeft gezocht met [appellant] en of zij [appellant] op enige andere wijze dan op het op de (niet-ondertekende) aanvraag vermelde adres heeft proberen te bereiken.
[appellant] zal ter comparitie nader kunnen toelichten wanneer hem door de verkopers mondeling nog een derde termijn voor nakoming is gegeven en tot wanneer. Verder wenst het hof van hem te vernemen, zoveel mogelijk gestaafd door bescheiden, tot wanneer hij op het adres [adres 2] te [plaats 2] bereikbaar is geweest, of hij sinds de eigendomsoverdracht van het huis in [woonplaats] op 28 december 2007 in de gemeentelijke administratie op dat adres is ingeschreven en of hij sindsdien voortdurend op dat of een ander adres in Nederland ingeschreven is geweest. [appellant] zal verder duidelijkheid kunnen verstrekken over het telefonisch contact dat hij in juli of augustus 2007 stelt te hebben gehad met de verkopers en aansluitend met de makelaar (blad 2 p-v aangifte, prod.2 mvg). Kan [appellant] meer duidelijkheid geven over de precieze data? En heeft hij de informatie van [begeleider van de verkopers] - dat de woning aan een ander was verkocht – nog geverifieerd? Zo niet, dan zal hij dat ten behoeve van de comparitie alsnog kunnen doen en bij het kadaster kunnen achterhalen of en wanneer de woning in 2007 aan een ander is verkocht.
6.5.5.
Indien en voor zover het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, zal de comparitie tevens worden benut voor het beproeven van een schikking tussen partijen.
6.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe tot het in r.o. 6.4.4 nader omschreven bewijs;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.A.M. van Schaik-Veltman als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 30 augustus 2016 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
bepaalt dat na afloop van de getuigenverhoren een comparitie van partijen zal worden gehouden als in de rechtsoverwegingen 6.5.1 t/m 6.5.2 nader omschreven;
verzoekt partijen om kopieën van schriftelijke informatie waarvan zij zich ter comparitie willen bedienen uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en aan de raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, E.K. Veldhuijzen van Zanten en W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 augustus 2016.
griffier rolraadsheer