Uitspraak
5.Het tussenarrest van 14 juli 2015
6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
7.De verdere beoordeling
het hiervoor in lid 2 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen”. Het hier bedoelde gedeelte van het inkomen betreft het in artikel 3, lid 2 bedoelde deel van het inkomen waarmee partijen “
naar evenredigheid van hun inkomen”dienen bij te dragen in de gemeenschappelijke huishouding. Dit (gemeenschappelijke) gedeelte ziet dus duidelijk niet op bedragen die partijen beogen te sparen, maar op bedragen die nodig zijn ter bestrijding van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Artikel 3, lid 3 kan derhalve geen grondslag bieden voor het door de man ingenomen standpunt. Nu van het bestaan van een gemeenschappelijk spaarsaldo dat bij helfte zou moeten worden gedeeld geen sprake is, kan de man daarop jegens de vrouw geen aanspraak maken en kan de man dus ook geen aanspraak maken op een bedrag van € 37.956,78 dat de resultante zou zijn van een verdeling bij helfte.
uitzonderingsgewijs”om “
fiscaaltechnische overwegingen”op naam van de vrouw staat en niet is aangekocht “
vanwege de te verwachten korting op haar AOW-aanspraak in de toekomst vanwege haar tijdelijk verblijf in Frankrijk”.
beide partijen”te bereiken met het oog op een pre-pensioenvoorziening voor “
beide partijen”. Het enkele feit dat de vrouw in Frankrijk ook pensioen heeft opgebouwd is daartoe onvoldoende. Met name heeft de man niet gesteld dat in de koopsom voor deze polis door beide partijen is bijgedragen.