ECLI:NL:GHSHE:2016:41

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
HD 200.156.598_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij de koop van een tweedehands auto en de gevolgen voor de koper

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], h.o.d.n. [Auto's], tegen [geïntimeerde], die een Opel Corsa heeft gekocht van [appellant]. De koop vond plaats op 3 juni 2013, waarbij [geïntimeerde] een bedrag van € 750,- betaalde, na inruil van zijn Renault Megane. Na de aankoop bleek de auto gebreken te vertonen, die door de RDW op 2 augustus 2013 zijn vastgesteld. [geïntimeerde] heeft de auto laten schorsen en heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen. Toen dit niet gebeurde, heeft hij de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de koopovereenkomst is ontbonden wegens een toerekenbare tekortkoming van [appellant].

In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] beoordeeld. Het hof overweegt dat de auto niet voldeed aan de verwachtingen die [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst mocht hebben. De artikelen 7:17 en 7:18 BW zijn van toepassing, waarbij het hof concludeert dat de gebreken aan de auto reeds bestonden op het moment van de koop. Het hof laat [geïntimeerde] toe om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de auto non-conform was. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het horen van getuigen en verdere procedurele stappen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de verkoper bij de verkoop van een tweedehands auto en de bescherming van de consument in het geval van non-conformiteit. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.156.598/01
arrest van 12 januari 2016
in de zaak van
[appellant] ,
h.o.d.n. [Auto's] Auto's,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. P.L.M.F. Roosendaal te Oss,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. K.E. Centen-Mölgaard te Schijndel,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 september 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 september 2014, door de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, locatie 's‑Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2816567, rolnummer 14-1932)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met zeven grieven en drie producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is uitgegaan van de volgende feiten:
[geïntimeerde] heeft op 3 juni 2013 een Opel Corsa met kenteken [kenteken] van [appellant] gekocht voor een bedrag van € 750,-, met inruiling van zijn Renault Megane voor een bedrag van € 300,-. Hij heeft derhalve € 450,- (bij)betaald.
De Opel had op dat moment nog voor ongeveer twee maanden een geldige APK.
Via [appellant] is de auto op 16 juli 2013 opnieuw voor de APK gekeurd door Autobedrijf [Autobedrijf] . De auto is toen goedgekeurd. [geïntimeerde] heeft daarvoor[hof: aan [appellant] ]
€ 220,- (inclusief een kleine reparatie) betaald.
Omdat zijn eigen garage gebreken aan de auto constateerde heeft [geïntimeerde] een onderzoek door de RDW laten verrichten. Dat onderzoek heeft op 2 augustus 2013 plaatsgevonden. De RDW heeft in het proces-verbaal de volgende bevindingen vermeld:
1) Aandrijfashoes rechts lekt (art.5.2.16. 2)
2) Remslang RV en LV overmatige roestvorming aan kraag (art. 5.2.31, 1b)
3) Dorpel rechts 46/108X6E 2,5E (art. 5.2.3, 1b)
4) Dorpel links 43/108X6E 2,3E (art. 5.2.3, 1b)
5) Stoelbevestigingpunt lv roestschade 6E (5.2.3, 1b)
6) Roetmeting niet uit kunnen voeren omdat stationair toerental 1070 omw/min is (5.2.11).
In het proces-verbaal is als conclusie vermeld: “Tijdens de apk van 16-07-2013 moeten de punten 2,3,4 en 5 zeker zichtbaar geweest zijn.”
[geïntimeerde] heeft de auto daarop laten schorsen. Onder meer bij brief van 25 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen en de schade te vergoeden. Bij brief van 13 december 2013 heeft hij de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
3.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat de koopovereenkomst tussen partijen buitengerechtelijk is ontbonden. Voorts heeft hij onder meer betaling van € 2.054,13 gevorderd.
De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de overeenkomst is ontbonden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [appellant] [hof: toerekenbaarheid is niet vereist voor de ontbinding, artikel 6:265 lid 1 BW, maar alleen voor toekenning van de schade ex artikel 6:74 BW].
Voorts heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 1.261,93 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente over € 994,--. Ter zake van ongedaanmaking is toegekend € 450,- + € 300,- = € 750,-. Voorts is toegekend € 220,- ter zake van nodeloos gemaakte kosten APK en kleine reparatie, alsmede een bedrag van € 24,- voor ‘schorsing van de auto’. Aan buitengerechtelijke kosten is toegekend € 267,93.
3.3.
De grieven 1 en 2 hebben betrekking op de feiten; de grieven 3 en 4 zien op de rechtsoverwegingen 4.2, 4.3 en 4.4 die handelen over de toewijsbaarheid van de verklaring voor recht. Grief 5 heeft betrekking op de toekenning van de bedragen € 450,-, € 300,-, € 220,- en € 24,-. De grieven 6 en 7 hebben betrekking op de buitengerechtelijke- en de proceskosten.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een consumentenkoop waarop onder andere de artikelen 7:17 en 7:18 BW van toepassing zijn.
Artikel 7:17 lid 2 BW luidt:
Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
Artikel 7:18 lid 2 BW luidt:
Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet.
Het hof neemt voorts het volgende, ontleend aan HR 15 april 1994, NJ 1995/614, in overweging:
Ingeval een (tweedehands) auto wordt gekocht om daarmee, naar de verkoper bekend is, aan het verkeer deel te nemen, zal als regel moeten worden aangenomen dat de auto niet beantwoordt aan de overeenkomst, indien als gevolg van een eraan klevend gebrek dat niet op eenvoudige wijze kan worden ontdekt en hersteld, zodanig gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren.
Tenslotte heeft het hof acht geslagen op HvJ 4 juni 2015, zaak C-497/13 (F.Faber/ Autobedrijf Hazet Ochten B.V.) waarin voor recht wordt verklaard:
Artikel 5, lid 3, van richtlijn 1999/44[hof: waarvan artikel 7:18 BW is afgeleid]
moet aldus worden uitgelegd dat het vermoeden dat het gebrek aan overeenstemming[hof: met de overeenkomst]
bestond op het tijdstip van aflevering van het goed,
- geldt wanneer de consument bewijst dat het verkochte goed niet in overeenstemming is met de overeenkomst en dat het betrokken gebrek aan overeenstemming zich binnen een termijn van zes maanden vanaf de aflevering van het goed heeft gemanifesteerd, dat wil zeggen zich werkelijk heeft voorgedaan.
De consument is niet verplicht om de oorzaak van dat gebrek aan overeenstemming te bewijzen of te bewijzen dat de oorsprong van dat gebrek te wijten is aan de verkoper;
- slechts buiten toepassing kan worden gelaten indien de verkoper rechtens genoegzaam bewijst dat dit gebrek aan overeenstemming het gevolg is van of zijn oorsprong vindt in een omstandigheid die zich na de aflevering van het goed heeft voorgedaan.
3.5.
De grieven 1 en 2
3.5.1.
In deze grieven wordt niet geklaagd over de inhoud van de vastgestelde feiten, maar over de onvolledigheid daarvan. De grieven falen derhalve. Het ontbreken van feiten onder het kopje ‘Feiten’ in een vonnis leidt op zichzelf genomen nog niet tot een ander dictum. Het hof overweegt ten aanzien van die feiten wel het volgende.
3.5.2.
Grief 1 heeft betrekking op het feit dat [geïntimeerde] enige tijd na de koop en levering van de auto een voorkeuring heeft laten verrichten waaruit bleek dat de kosten om de auto door de keuring te laten komen € 700,- zouden bedragen en dat vervolgens de auto via [appellant] op 16 juli 2013 opnieuw een APK-keuring heeft ondergaan. Na uitvoering van een aantal reparaties heeft [geïntimeerde] € 220,- betaald.
Deze feiten staan inderdaad vast tussen partijen.
Hieruit leidt [appellant] af dat hij zich ten tijde van de aankoop van de auto niet ertoe had verbonden om, als onderdeel van die aankoop, een nieuwe APK-keuring c.q. afgifte APK-keuringsbewijs, naar het hof begrijpt: voor de duur van een jaar, te realiseren, zoals [geïntimeerde] stelt (punt 2 inl. dagv.). Het gevolg daarvan is dat het bedrag van € 220,-, ter zake van de APK-keuring van 16 juli 2013 in opdracht van [appellant] aan Autobedrijf [Autobedrijf] , niet toewijsbaar zou zijn, aldus [appellant] .
Gelet op de betwisting van [appellant] rust op [geïntimeerde] de bewijslast van zijn stelling dat tussen partijen is overeengekomen dat onderdeel van de koop van de auto was dat [appellant] de auto zou voorzien van een nieuwe APK. [geïntimeerde] zal tot dit bewijs worden toegelaten.
3.5.3.
Grief 2 heeft betrekking op het ontbreken van het feit dat in het proces-verbaal afgifte keuringsbewijs RDW achter de voorgedrukte tekst ‘Apert onveilig voertuig’ ‘Nee’ is aangekruist. Dit feit is juist en zal het hof in zijn beoordeling betrekken.
[appellant] leidt hieruit af dat de stelling van [geïntimeerde] dat hem een levensgevaarlijke auto is verkocht, niet opgaat. Dat sprake is van een levensgevaarlijke auto is evenwel niet de grondslag van de vordering. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hem een auto is verkocht met serieuze gebreken (zelfs zodanig dat de auto op 2 augustus 2013, dus ongeveer twee maanden na aflevering door [appellant] door de RDW is afgekeurd en dus de openbare weg niet op mag, punt 3 inl. dagv.). Hij beroept zich kennelijk op de non-conformiteit van de auto (mede getuige de verwijzing naar de termijn van zes maanden in punt 8 inl. dagv.). De ontbindingsbevoegdheid is kennelijk gegrond op artikel 7:22 lid 1 aanhef en onder a BW. Op de in die bepaling genoemde ‘tenzij-clausule’ heeft [appellant] zich overigens niet beroepen.
Over de (non-)conformiteit van de auto gaan de rechtsoverwegingen 4.2-4.4 van het bestreden vonnis en de volgende grieven.
3.6.
De grieven 3 en 4
3.6.1.
De kantonrechter heeft het volgende overwogen:
4.2.
Uit de door de RDW in het proces-verbaal van 2 augustus 2013 vermelde artikelen van de keuringseisen blijkt dat de RDW bij het onderzoek overmatige roestvorming heeft geconstateerd aan (de kraag van) de remslang rechtsvoor en linksvoor, en zodanige ernst roestaantasting aan de rechter en de linker dorpel dat de sterkte van het chassis in gevaar wordt gebracht. Volgens de RDW bestonden deze gebreken ook reeds op 16 juli 2013 en de auto daarom toen niet mogen worden goedgekeurd. Het betreft zodanig ernstige gebreken aan de auto dat een normaal gebruik ervan niet verantwoord is.
4.3.
Mede gelet op het in artikel 7:18 lid 2 BW bepaalde wordt ervan uitgegaan dat deze gebreken ook op de dag van de koopovereenkomst, 3 juni 2013, bestonden. [geïntimeerde] heeft mogen verwachten dat een normaal gebruik van de auto mogelijk en verantwoord was en derhalve dat de auto niet met deze gebreken was behept. [appellant] is daarom tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst.
4.4.
Uit de brieven van de gemachtigde van [geïntimeerde] van 25 oktober 2013, 7 november2013 en 14 november 2013 blijkt dat daar het keuringsrapport van de RDW was bijgevoegd en dat [appellant] in gebreke is gesteld voor de geconstateerde gebreken aan de auto. [appellant] heeft daar niet op gereageerd. [geïntimeerde] heeft daarom de overeenkomst bij de brief van 13 december 2013 kunnen ontbinden. De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar.
3.6.2.
In grief 3 wordt er eerst over geklaagd dat de passage “
dat de sterkte van het chassis in gevaar wordt gebracht”,niet blijkt uit het rapport van de RDW.
De grief is in zoverre gegrond. Dit blijkt inderdaad niet uit het rapport.
Daaruit volgt weer dat de conclusie “
Het betreft zodanig ernstige gebreken aan de auto dat een normaal gebruik ervan niet verantwoord is”niet uit dat specifieke feit getrokken kan worden. Overigens is dit ook niet een conclusie die door de RDW is getrokken.
3.6.3.
Anderzijds volgt uit het RDW-rapport – dat op zichzelf genomen niet wordt betwist - wel degelijk dat de auto gebreken vertoonde. In het RDW-rapport wordt evenwel geen kwalificatie van de ernst van de gebreken gegeven, anders dan dat geen sprake is van een apert onveilig voertuig. Daarmee staat derhalve nog niet vast dat de auto op 3 juni 2013 niet de eigenschappen bezat die voor normaal gebruik nodig zijn en omtrent de aanwezigheid waarvan [geïntimeerde] niet behoefde te twijfelen (artikel 7:17 lid 2 BW), althans dat de auto op dat tijdstip een gevaar voor de verkeersveiligheid opleverde (in de zin van genoemd arrest van de Hoge Raad), derhalve dat de auto non-conform was, zoals [geïntimeerde] stelt. Gelet op de genoemde uitspraak van het Hof van Justitie is het aan [geïntimeerde] de non-conformiteit te bewijzen. Hij zal tot dat bewijs worden toegelaten.
3.6.4.
Het is aan [appellant] om te stellen, en bij betwisting te bewijzen dat de gebreken die aan het normaal gebruik in de weg staan hun oorsprong vinden in omstandigheden die zich na de aflevering op 3 juni 2013 hebben voorgedaan. Dat wordt door [appellant] niet gesteld. De periode tussen 3 juni en 2 augustus 2013 is bovendien betrekkelijk kort, zeker in aanmerking genomen dat roestvorming langzaam gaat. Aangenomen moet worden dat de toestand op 2 augustus 2013 dezelfde was als die op 3 juni 2013.
3.6.5.
De genoemde omstandigheden dat [geïntimeerde] de auto na een onderzoek voorafgaande aan de aflevering (overigens betrof dit geen technisch onderzoek) in orde heeft bevonden, een proefrit heeft gemaakt, de auto door een derde heeft kunnen laten onderzoeken en dat geen garantie is verleend doen hieraan niet af. De consumentenbescherming zou onaanvaardbaar inbreuk lijden indien die omstandigheden toereikend zouden zijn. Het ligt zonder meer op de weg van de professionele verkoper om een auto in het maatschappelijk verkeer te brengen die geschikt is voor normaal gebruik. De genoemde omstandigheden doen daar niet aan af.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat
- tussen partijen is overeengekomen dat onderdeel van de koop was dat [appellant] de auto zou voorzien van een nieuwe APK (rov. 3.5.2);
- de auto niet de eigenschappen bezat die voor normaal gebruik nodig zijn en omtrent de aanwezigheid waarvan [geïntimeerde] niet behoefde te twijfelen (artikel 7:17 lid 2 BW), althans dat de auto op dat tijdstip een gevaar voor de verkeersveiligheid opleverde (in de zin van genoemd arrest van de Hoge Raad), derhalve dat de auto non-conform was (rov. 3.6.3);
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. W.H.B. den Hartog Jager als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 26 januari 2016 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] bij zijn opgave op genoemde roldatum een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M.A. Wabeke en M. van Ham en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 januari 2016.
griffier rolraadsheer