Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
alsmede de aan belanghebbende voor het tijdvak 18 januari 2014 tot en met 17 april 2014 opgelegde naheffingsaanslag MRB, met dagtekening 8 april 2014 en aanslagnummer [aanslagnummer] .Y.4 en de bij beschikking opgelegde boete van € 147.
1.Ontstaan en loop van het geding
De twee naheffingsaanslagen en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur van respectievelijk 15 november 2013 en 16 mei 2014 gehandhaafd.
‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] .
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Artikel 24a van de Wet MRB heeft, volgens belanghebbende, ten doel de MRB te verlagen voor (alle) voertuigen die zijn ingericht voor vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel en dit artikel zou daarom niet enkel voor bestelauto’s dienen te gelden. Naar belanghebbende stelt is zijn auto geschikt gemaakt voor rolstoelvervoer en zijn auto zou daarmee voor de toepassing van artikel 24a van de Wet MRB gelijkgesteld moeten worden aan een bestelauto.
4.Gronden
niet-opvouwbarerolstoel. Verder bevat het dossier nog tegenstrijdigheden en onduidelijkheden omtrent de aard van de aanpassingen en de wijze waarop belanghebbendes rolstoel in de auto wordt geplaatst. Gelet hierop gaat de vergelijking met gehandicapten die voor gelijktijdig vervoer van zichzelf en hun niet-opvouwbare rolstoel op een bestelauto zijn aangewezen, niet op en is geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.
5.Beslissing
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.