In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J.P.C.G. Verheijen, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank die hem het recht op omgang met zijn kind ontzegt. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. Engelen, heeft de verweer gevoerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een rol gespeeld in deze procedure en heeft een rapport uitgebracht over de mogelijkheden van een omgangsregeling. Het hof heeft de zaak vier maanden aangehouden om het advies van de raad af te wachten. Na het bestuderen van het rapport en de reacties van de partijen, concludeert het hof dat omgang tussen de vader en het kind in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de vader geen stappen heeft ondernomen om zijn situatie te verbeteren en dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn behandeling. De rechtbank had eerder al overwogen dat het niet vaststaat dat de vader een noodzakelijke behandeling ondergaat. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en ontzegt de vader het recht op omgang met het kind, met de mogelijkheid voor de vader om na een jaar opnieuw een verzoek in te dienen bij wijziging van omstandigheden.