ECLI:NL:GHSHE:2016:4569

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
20-000358-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van hennepteelt. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, gepleegd op 1 oktober 2013. Het hof heeft vastgesteld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel € 15.374,14 bedraagt, maar er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de veroordeelde een eerdere oogst heeft gehad en daaruit voordeel heeft genoten. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op het genoemde bedrag, maar de verdediging pleitte voor afwijzing van de vordering. Na onderzoek ter terechtzitting heeft het hof geoordeeld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgewezen, omdat de bewijsvoering niet voldoende was om te concluderen dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten van een eerdere hennepplantage. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de vordering afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000358-15 OWV
Uitspraak : 12 oktober 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 20 januari 2015 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-140461-14 tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 15.374,14 en is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op een bedrag van € 15.374,14 en aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van gelijke hoogte.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal afwijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Beoordeling
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 januari 2015 (onder parketnummer 01-140461-14) onder meer veroordeeld wegens het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 1 oktober 2013.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of – en zo ja, in hoeverre – de veroordeelde wederrechtelijk voordeel – waaronder begrepen de besparing van kosten – heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en de voorhanden zijnde stukken niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de veroordeelde in de periode voorafgaand aan 1 oktober 2013 hennepplanten heeft geteeld en daartoe elektriciteit heeft weggenomen. Het hof acht de verklaring van de veroordeelde dat hij de hennepkwekerij met tussenpozen heeft aangelegd en dat de aangetroffen planten er ongeveer drie weken stonden niet onaannemelijk, temeer niet nu deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring die getuige [naam] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. Naar het oordeel van het hof zijn er ook overigens onvoldoende aanwijzingen die dwingend tot de conclusie leiden dat de veroordeelde een eerdere oogst heeft gehad en daaruit voordeel heeft genoten.
Bijgevolg is hetgeen de advocaat-generaal ter onderbouwing van haar standpunt heeft aangevoerd niet voldoende aannemelijk geworden en moet de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Wijst afde vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. E.W.M. Stokman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman en dhr. Y.L.J. Verhoeven, griffiers,
en op 12 oktober 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.W.M. Stokman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.