ECLI:NL:GHSHE:2016:4692

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
200.179.840_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koopovereenkomst brommobiel en dwalings- en non-conformiteitsberoep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een consumentkoper, [appellante], tegen een vonnis van de kantonrechter in een geschil over de koop van een brommobiel. De consumentkoper had een brommobiel gekocht van [geïntimeerde], een autobedrijf, en stelde dat de brommobiel niet voldeed aan de overeenkomst, omdat deze niet de verwachte kwaliteit had en niet het beloofde merk was. De consumentkoper vorderde vernietiging van de koopovereenkomst op basis van dwaling en non-conformiteit. Het hof oordeelt dat de consumentkoper had moeten begrijpen dat de gekochte brommobiel geen nieuwe was van het beloofde merk, maar een gebruikte van een ander merk. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van de consumentkoper had afgewezen. Het hof overweegt dat de consumentkoper onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims en dat zij zelf verantwoordelijk is voor het niet stellen van vragen of het doen van onderzoek naar de staat van de brommobiel. De vordering van de consumentkoper wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.179.840/01
arrest van 18 oktober 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P.H.L. Dankers te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde],
h.o.d.n.
Autobedrijf [autobedrijf 1]en
AsianCarCenter [Asiancarcenter],
wonende en zaakdoende te [woon en- zaaksplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.E.V. Boersma te Maastricht,
op het bij dagvaardingsexploot van 16 september 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht van 17 juni 2015, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3323444 CV EXPL 14-8840)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld bestreden vonnis.

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het voornoemde dagvaardingsexploot;
  • de memorie van grieven van [appellante] met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] met producties.
2.2
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de bovenvermelde stukken en die van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Nu niet is geklaagd over de feitenvaststelling in het bestreden vonnis, gaat ook het hof uit van de navolgende feiten.
Op 21 mei 2013 is tussen [geïntimeerde] en [appellante] een koopovereenkomst gesloten waarbij [geïntimeerde] een brommobiel aan [appellante] heeft verkocht en geleverd en waarbij partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] drie maanden garantie op de brommobiel zou verlenen. [appellante] heeft de koopprijs van € 6.500,-- aan [geïntimeerde] voldaan.
De na aanschaf door [appellante] gemelde gebreken heeft [geïntimeerde] hersteld.
Sinds eind december 2013 staat de brommobiel met een defecte koppakking op het terrein van [geïntimeerde] .
Bij brief van 17 januari 2014 heeft [appellante] [geïntimeerde] bericht dat de brommobiel niet beantwoordt aan de overeenkomst en [geïntimeerde] hiervoor aansprakelijk gesteld. Het door [appellante] gedane aanbod aan [geïntimeerde] dat [geïntimeerde] tegen betaling van
€ 6.000,-- de brommobiel terug neemt heeft [geïntimeerde] niet aanvaard. Bij brief van 14 februari 2014 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] meegedeeld dat hij geen aansprakelijkheid erkent.
3.2.1
Nadat haar overeenkomstige vordering in conventie bij het bestreden vonnis is afgewezen, vordert [appellante] in dit geding onder het voordragen van vier grieven dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
  • primair: de koopovereenkomst wegens bedrog of dwaling zal vernietigen,
  • subsidiair: de koopovereenkomst wegens non-conformiteit of aan [geïntimeerde] toerekenbare tekortkoming zal ontbinden,
  • primair en subsidiair: en zal bepalen dat [geïntimeerde] de betaalde koopprijs aan [appellante] moet terugbetalen, dat [appellante] de brommobiel aan [geïntimeerde] ter beschikking moet stellen en dat [geïntimeerde] de door [appellante] geleden schade van € 904,16 moet voldoen, te vermeerderen met
- € 121,-- aan kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en omvang van de schade,
- € 700,-- aan buitengerechtelijke kosten,
- de wettelijke rente over de hoofdsom met ingang van 31 oktober 2014,
en [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten van de beide instanties.
3.2.2
Bij het bestreden vonnis is afgewezen de vordering in reconventie van [geïntimeerde] dat [appellante] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van - € 150,-- aan onderzoekskosten,
- € 61,98 aan afsleepkosten,
- € 5,-- per dag vanaf 5 augustus 2014 aan stallingskosten,
te vermeerderen met de wettelijke rente hierover en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie en in reconventie de proceskosten gecompenseerd en verstaan dat [appellante] de brommobiel binnen veertien dagen bij [geïntimeerde] ophaalt of laat ophalen en dat [geïntimeerde] daartoe zijn medewerking en de toegang verleent.
3.3
[geïntimeerde] concludeert dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, [appellante] in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren althans haar vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
3.4
Het hof overweegt dat voor zover [geïntimeerde] bij memorie van antwoord concludeert tot veroordeling van [appellante] in (ook) de proceskosten van de eerste aanleg, enkel dit nog geen incidentele grief vormt tegen de in het bestreden vonnis gegeven beslissing om de proceskosten in eerste aanleg in conventie en in reconventie te compenseren. [geïntimeerde] concretiseert niet duidelijk dat zij incidenteel tegen die proceskostenbeslissing opkomt, welke bezwaren zij daartoe aanvoert en op welke gronden haar bezwaren dan rusten.
3.5
Het hof overweegt verder dat het bestreden vonnis bij gebreke van daartegen ingesteld hoger beroep niet ter beoordeling voorligt voor zover daarbij de vordering in reconventie van [geïntimeerde] is afgewezen. Dit geding beperkt zich tot de hiervoor aangeduide vordering in conventie van [appellante] .
3.6
Wat betreft haar voorliggende primaire vordering formuleert [appellante] geen duidelijke bezwaren tegen het in het bestreden vonnis vervatte oordeel dat de overeenkomst niet vernietigbaar is wegens bedrog. Met haar toegelichte grieven komt [appellante] wel op tegen het in het vonnis vervatte oordeel dat de overeenkomst niet vernietigbaar is wegens dwaling.
Wat betreft haar voorliggende subsidiaire vordering keert [appellante] zich met de toegelichte grieven vooral tegen de kantonrechtersoordelen dat geen sprake is van non-conformiteit van de brommobiel en dat [geïntimeerde] niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting dat de brommobiel aan de overeenkomst moet beantwoorden. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.7.1
Voor zowel de primair ingeroepen dwaling als de subsidiair ingeroepen non-conformiteit en tekortkoming beroept [appellante] zich er op dat [geïntimeerde] de brommobiel aanbood als een nieuwe brommobiel van het merk Aixam terwijl het een gebruikt exemplaar van een zogenoemde Semcar Haige blijkt te zijn. Het kantonrechtersoordeel dat het [appellante] duidelijk had moeten zijn dat zij geen nieuwe maar een gebruikte brommobiel Semcar Haig kocht, acht [appellante] onbegrijpelijk.
3.7.2
In zoverre overweegt het hof dat niet in geschil is dat de door [appellante] gekochte brommobiel een tweedehands exemplaar uit een eenmalige chinese productie van Semcar Haige is. Als onweersproken staat echter vast dat [geïntimeerde] de brommobiel op haar website aanbood als:
Merk: Brommobiel
Model: Aixam SEMCAR HAIGE S1
Prijs: € 6.950,00
Bouwjaar: Nieuw
(…)
Opmerkingen: brommobiel semcar haige s1 nieuw 8995 euro, nu voor 6950,00 euro nieuw (…)
Hoewel een (zuiver) taalkundige uitleg van deze gebruikte bewoordingen nog enigszins zou kunnen wijzen op een aangeboden nieuwe brommobiel van het merk Aixam, komt het echter vooral aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen, op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten en de betekenis die zij redelijkerwijs daaraan mochten toekennen.
Voor zover [appellante] er op wijst dat het aanbod als model
Aixam
noemt, kan er niet aan worden voorbijgezien dat het aanbod daar tevens
Semcar Haige
vermeldt. Verder is van belang dat het aanbod als merk niet Aixam of Semcar Haige vermeldt maar slechts
Brommobiel
en dat bij opmerkingen wordt vermeldt dat het gaat om een
brommobiel semcar haige.
Ook erkent [appellante] dat er destijds
iets gezegd (is) over een type-aanduiding Semcar.
Verder voert [appellante] aan dat de koopprijs van € 6.500,-- aanzienlijk is, maar betwist zij niet gemotiveerd (de stellingen van [geïntimeerde] ) dat de nieuwprijs van de gekochte Semcar Haige toen ongeveer € 9.000,-- was, dat [appellante] die hogere nieuwprijs destijds ook nadrukkelijk opvroeg ten behoeve van haar brommobielverzekering en zij deze vervolgens doorgaf een haar verzekeraar, dat de nieuwprijs van een Aixam toen beduidend meer dan
€ 9.000,-- bedroeg en dat [appellante] toen ook de bij de brommobiel behorende papieren inzag, in welke papieren tevens stond dat het een Semcar Haige was. Voor zover uit het standpunt van [appellante] volgt dat zij bij dit alles destijds niet of onvoldoende heeft stilgestaan, hoor dat voor haar eigen risico te blijven en mag zij dat [geïntimeerde] niet aanrekenen.
Voorts weerspreekt [appellante] niet gemotiveerd dat haar als eerdere gebruikster van een Aixam-brommobiel kenbaar was dat het aangeboden brommobiel niet het haar bekende Aixam-logo had maar het Semcar-logo. Als niet gemotiveerd weersproken staat tevens vast dat [geïntimeerde] zich nadrukkelijk presenteerde als
AsianCarCenter
en dat voor [appellante] kenbaar was dat [geïntimeerde] een in aziatische voertuigen gespecialiseerd bedrijf is. Tevens bestrijdt [appellante] niet het kantonrechtersoordeel dat [appellante] op grond van de haar destijds al ter beschikking gestelde gegevens bekend had kunnen en behoren te zijn met 21 september 2012 als datum van eerste RDW-registratie van het bij de brommobiel behorende kenteken. Reeds op grond van alle voornoemde feiten en omstandigheden had [appellante] redelijkerwijze moeten begrijpen dat de door [geïntimeerde] aangeboden en uiteindelijk verkochte brommobiel geen nieuwe van het merk Aixam maar een gebruikte brommobiel Semcar Haige van aziatische makelij was. In zoverre komt [appellante] dan ook geen beroep toe op een door [geïntimeerde] geschonden informatieplicht.
3.8
Met betrekking tot de ingeroepen dwaling overweegt het hof naast het vorengaande verder nog dat voor zover [appellante] twijfels of vragen had behoren te hebben, zij zelf vragen had moeten stellen of onderzoek had moeten (laten) doen. Een dwaling die door een dergelijk nalaten van [appellante] voor rekening van haar zelf behoort te blijven, vormt in beginsel geen vernietigingsgrond wegens dwaling. Voor zover [appellante] benadrukt dat de brommobiel uit een eenmalige chinese productie blijkt te zijn, is niet zonder belang de kantonrechtersoverweging dat reserve-onderdelen voor de Semcar Haige voorhanden en verkrijgbaar zijn. Voor zover [appellante] dit als zodanig wil bestrijden, kan het hof niet voorbijzien aan het nu door [appellante] zelf nadrukkelijk verwoorde standpunt dat de verkrijgbaarheid van reserve-onderdelen voor haar niet cruciaal was voor het sluiten van de overeenkomst maar dat voor haar wel cruciaal was dat de brommobiel reparabel zal zijn met daarvoor te verkrijgen onderdelen (bijvoorbeeld expliciet in memorie van grieven pagina 2 alinea 5). Omdat [appellante] nu tevens stelt dat mogelijk benodigde onderdelen van gelijkwaardige brommobielen bruikbaar zijn, zelfs nagemaakt kunnen worden of uit andere brommobielen gesloopt kunnen worden (bijvoorbeeld expliciet in memorie van grieven pagina 4 alinea’s 3 en 4), is zonder (ontbrekende) nadere toelichting niet zonder meer duidelijk en begrijpelijk wat [appellante] met haar standpunt dat de brommobiel uit een eenmalige chinese productie blijkt te zijn, in dit verband nu precies wil betogen. Voor zover [appellante] toelicht dat enkele daartoe door haar benaderde bedrijven aangeven niet of moeilijk onderdelen voor de brommobiel te kunnen verschaffen, brengt dat hierin geen verbetering. Dat Autobedrijf [autobedrijf 2] in haar schriftelijke verklaring gedateerd 13 maart 2014 aangeeft de brommobiel niet te willen inruilen omdat het een voor haar onbekend merk van onbekende kwaliteit is terwijl de verkrijgbaarheid van onderdelen voor haar onduidelijk is, maakt dit verder ook niet voldoende duidelijk. Verder verduidelijkt [appellante] niet althans onvoldoende met relevante feiten dat en hoe [geïntimeerde] wist of had moeten weten van een bij haar aanwezige dwaling over de nieuwstaat van de brommobiel of over de beschikbaarheid en verkrijgbaarheid van geschikte reserve- of vervangende onderdelen, zodat ook reeds hierom niet kan worden geoordeeld dat [geïntimeerde] haar daarover in het bijzonder had behoren in te lichten. Voor zover [appellante] onjuiste verwachtingen koesterde en achteraf is teleurgesteld, is dat onvoldoende voor een geslaagd dwalingberoep. Hiertoe vereiste bijkomende omstandigheden zijn niet althans onvoldoende gesteld of gebleken.
Voor zover [appellante] nog aanvoert dat Semcar in het verleden ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de merknaam Aixam, kan ook dat tot niets leiden. Zo is niet gemotiveerd gesteld of gebleken dat [appellante] (juist of mede) door die handelwijze van Semcar bij het sluiten van de overeenkomst heeft gedwaald dan wel dat en waarom [geïntimeerde] voor een dergelijke handelwijze van Semcar in dit geval dan verantwoordelijk zou mogen worden gehouden.
3.9
Met betrekking tot de ingeroepen non-conformiteit en de aan [geïntimeerde] verweten tekortkoming overweegt het hof naast al het voorgaande verder nog dat [appellante] stelt dat de brommobiel niet de door haar verwachte

bepaalde mate van kwaliteit biedt”.
[appellante] verduidelijkt verder echter onvoldoende op welke kwaliteit zij dan concreet doelt. Door [appellante] ingebrachte stukken waaronder de voornoemde schriftelijke verklaring van Autobedrijf [autobedrijf 2] maken dat verder ook niet echt duidelijk. [appellante] concretiseert verder niet dat [geïntimeerde] bepaalde eigenschappen zou hebben toegezegd of gegarandeerd. Voor zover [appellante] haar verwachtingen omtrent de eigenschappen van de brommobiel baseert op de nieuwstaat ervan of [appellante] dat ontleent aan het Aixam-merk, berust dat in ieder geval op een onjuiste feitelijke grondslag waarvoor [geïntimeerde] niet zonder meer verantwoordelijk mag worden gehouden.
Voor zover volgens [appellante] uit het door haar ingebrachte rapport van KGA Netherlands B.V. gedateerd maart 2014 volgt dat de door [geïntimeerde] afgeleverde brommobiel niet aan de overeenkomst beantwoordt, vormt dat rapport een onvoldoende onderbouwing van haar standpunt. Dat sprake is van een consumentenkoop maakt dit niet anders. Zo verduidelijkt [appellante] onvoldoende welke van de vele in dat rapport aangeduide conclusies vooral zien op de door haar concreet bedoelde gebreken of afwijkingen dan wel de door haar op grond van de overeenkomst verwachte maar ontbrekende eigenschappen van de brommobiel. Ook is dat rapport naar de wijze van tot stand komen niet in overeenstemming met de aan een onafhankelijk rapport te stellen eisen. Uit dat rapport blijkt verder niet althans onvoldoende dát en welk onderzoek daaraan ten grondslag ligt, hetgeen nog temeer klemt omdat geenszins blijkt dat daartoe de brommobiel -die ten tijde van het uitbrengen van het rapport al sinds eind december 2013 op het terrein van [geïntimeerde] stond- zelfs maar feitelijk is bezien. Voor zover [appellante] aangeeft dat de rapporteur de brommobiel al vóór eind december 2013 had gezien, blijkt ook dat niet uit het rapport. Het rapport bevat bovendien wel conclusies of mededelingen maar geeft niet althans nauwelijks inzicht hoe althans op basis van welke eigen waarnemingen of bevindingen de rapporteur daartoe is gekomen. Er blijkt ook zelfs niet wie precies de rapporteur is, laat staan over welke deskundigheid, vakkennis of professionele ervaring de rapporteur beschikt.
Verder klaagt [appellante] wel dat zij niet hoefde te verwachten dat de brommobiel al in december 2013 stilviel, maar niet voldoende aannemelijk geworden is een zich al binnen zes maanden na aflevering geopenbaarde afwijking en [geïntimeerde] licht gemotiveerd toe dat dit stilvallen een gevolg was van een door [appellante] ’s rijden zonder koelvloeistof defect geraakte koppakking. Niet althans onvoldoende gemotiveerd of gebleken is dat haar rijden zonder koelvloeistof zijn oorzaak vond in omstandigheden waarvoor [geïntimeerde] verantwoordelijk mag worden gehouden. Ook overigens is niet althans onvoldoende gesteld of gebleken van een bij aflevering aanwezig gebrek of afwijking dat aan een normaal gebruik van de brommobiel in de weg stond. Daarmee kan aan het door [appellante] , naar het hof begrijpt, gedane beroep op artikel 7:18 lid 2 BW (memorie van grieven, laatste pagina) worden voorbijgegaan.
3.1
Nu [appellante] geen feiten en omstandigheden te bewijzen aanbiedt die tot een ander oordeel leiden, komt het hof reeds gezien het voorgaande tot de slotsom dat de grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen voor zover dat aan het hoger beroep is onderworpen en de in het ongelijk te stellen [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen. Omdat hetgeen [appellante] verder nog aanvoert niet tot een ander oordeel leidt, beslist het hof als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 311,-- aan verschotten en op € 632,-- aan salaris advocaat;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M.G.W.M. Stienissen en Th.C.M. Hendriks-Jansen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 oktober 2016.
griffier rolraadsheer