ECLI:NL:GHSHE:2016:4743

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
20-002966-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens belaging met gevangenisstraf en tbs-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor belaging, wat resulteerde in een gevangenisstraf van zes maanden en de oplegging van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van 22 september 2014, waarin de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stelselmatige belaging van de aangeefster, waarbij hij gedurende een periode van zes maanden herhaaldelijk contact heeft gezocht, ondanks dat de aangeefster had aangegeven geen contact te willen. Het hof heeft de gedragingen van de verdachte als stelselmatig beoordeeld, waarbij de aard, duur, frequentie en intensiteit van zijn handelingen in aanmerking zijn genomen. De verdediging heeft betoogd dat de gedragingen niet als stelselmatig kunnen worden beschouwd, maar het hof heeft dit verweer verworpen. De verdachte is sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht, mede op basis van deskundigenrapporten van het Pieter Baan Centrum, die wijzen op een autistische stoornis en psychotische symptomen. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn gebrek aan ziektebesef meegewogen in de strafbepaling. De tbs-maatregel is opgelegd om de verdachte te behandelen en de maatschappij te beschermen tegen recidive. Het hof heeft de beslissing gegrond op de artikelen 37a, 37b, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002966-14
Uitspraak : 19 oktober 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 september 2014, locatie ’s-Hertogenbosch, onder parketnummer 01-845016-14 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, onder parketnummer 13-670022-11, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met aanvulling van de strafbaarheidsoverwegingen, in die zin dat verdachte sterk verminderd in plaats van verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Door de verdediging is bepleit:
  • primair dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken;
  • subsidiair dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging;
  • meer subsidiair dat aan de verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de overwegingen omtrent de strafbaarheid, de opgelegde straf en maatregel en de daarbij behorende motiveringen, onder toevoeging van na te melden bijzondere overweging omtrent het bewijs die de gehele bewijsoverweging van de rechtbank vervangt.
Bijzondere overweging omtrent het bewijs [1]
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat zijn gedragingen niet als stelselmatig zijn te beschouwen, hetgeen noodzakelijk is voor een bewezenverklaring van belaging. Daaraan legt zij ten grondslag dat aangeefster [slachtoffer] , haar werkgever en collega’s de ontstane situatie in het perspectief hebben geplaatst van eerdere veroordelingen van de verdachte ter zake van belaging. De gedragingen hebben daarmee een subjectief in plaats van objectief indringend karakter verkregen.
Voorts zien de gedragingen volgens de verdediging slechts op een soort in contact treden met [slachtoffer] . Zij hebben in geen van de gevallen een intens karakter dat in de buurt komt van beledigingen en/of bedreigingen. De kaart en de brief van 2 januari 2014 kenmerken zich niet door een zekere indringendheid. Het veelvuldig bellen naar de receptie zonder dat wordt doorverbonden of aangeefster hiervan op de hoogte wordt gesteld, kan volgens de raadsman er evenmin toe leiden dat de gedragingen als stelselmatig worden bestempeld.
Ten aanzien van de bewezen verklaarde periode heeft de verdediging betoogd dat in de periode van 10 januari 2014 tot 22 april 2014 wegens inactiviteit van de verdachte geen sprake is van belaging. Voor de resterende periode, te weten 5 november 2013 tot 10 januari 2014, is sprake van drie gedragingen (het versturen van een brief op 1 december 2013 en 2 januari 2014 alsmede een kaart op 2 januari 2014). Deze kunnen niet als frequent worden aangemerkt. Daarom is geen sprake van een stelselmatige belaging. Het bellen naar aangeefster op 5 en 7 november 2013 maakt dat niet anders.
Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat bij de verdachte het oogmerk ontbrak om [slachtoffer] iets te doen, te dulden, niet te doen of vrees aan te jagen. Uit de gedragingen spreekt enkel een wens van de verdachte om in contact te komen. Daaruit kan geen oogmerk in de zin van voormelde varianten worden afgeleid.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling of sprake is van een stelselmatige belaging zijn de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van belang. Ook spelen de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer een rol. [2]
Uit de chronologie van de gebeurtenissen blijkt het volgende. Aangeefster [slachtoffer] [3] heeft verklaard dat de verdachte haar op 5 november 2013 heeft gebeld. Hij vroeg toen of ze nog konden praten. Daarop heeft aangeefster te kennen gegeven geen contact meer met hem te willen hebben. Na beëindiging van het gesprek heeft de verdachte verscheidene malen, ook de dagen daarna, geprobeerd om via de telefooncentrale nogmaals contact met [slachtoffer] te krijgen. [4] Op 7 november 2013 heeft de verdachte vier maal [5] contact gezocht met de telefoniste van de penitentiaire inrichting te Vught. In het laatste gesprek heeft hij aangekondigd dat hij naar Vught zou komen om [slachtoffer] te spreken. Dit voornemen heeft hij op 11 november 2013 uitgevoerd. Op of omstreeks 1 december 2013 en 2 januari 2014 zijn brieven en/of een kaart verstuurd, gericht aan [slachtoffer] en afkomstig van de verdachte. Deze post had steeds de strekking dat de verdachte contact met [slachtoffer] wilde. Op 10 januari 2014 is de verdachte wederom gesignaleerd bij de penitentiaire inrichting te Vught. Aldaar gaf hij aan verbalisanten te kennen dat hij in gesprek zou gaan met [slachtoffer] . [6] Op 11 januari 2014 zijn in de auto van de verdachte, die geparkeerd stond in Vught, diverse aan [slachtoffer] gerichte brieven aangetroffen. [7] Op 22 april 2014 heeft [slachtoffer] wederom een kaart ontvangen van de verdachte. De tekst op die kaart had de strekking als de eerder ontvangen brieven/kaarten. [8] [slachtoffer] is meerdere malen door collega’s geattendeerd op het feit dat de verdachte heeft verklaard haar op te willen zoeken om contact met haar te krijgen. [9] Die waarschuwing is mede gegeven naar aanleiding van de door de penitentiaire inrichting onderschepte brieven die verdachte aan [slachtoffer] stuurde. [10] Het verweer van de verdediging dat [slachtoffer] , haar werkgever en collega’s de gedragingen van de verdachte slechts in het perspectief hebben geplaatst van eerdere veroordelingen ter zake van belaging, vindt gezien het voorgaande zijn weerlegging in de feiten.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de aangeefster zich meerdere keren, zowel direct als indirect, bewust is geweest van de gedragingen van de verdachte. De omstandigheid dat aangeefster in enkele gevallen eerst achteraf ermee bekend werd dat verdachte op allerlei manieren contact met haar had trachten te leggen staat naar het oordeel van het hof aan een bewezenverklaring ter zake het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer in de periode van 5 november 2013 tot en met 22 april 2014 niet in de weg. [11] Het verweer van de verdediging dat het veelvuldig bellen naar de receptie zonder dat wordt doorverbonden of aangeefster hiervan op de hoogte is gesteld niet aan de stelselmatigheid van de gedragingen kan bijdragen, faalt derhalve.
Het hof concludeert uit de bewijsmiddelen dat de verdachte gedurende de periode van 5 november 2013 tot en met 22 april 2014 meermalen contact heeft gezocht met [slachtoffer] , dit terwijl hem reeds op 5 november 2013 door [slachtoffer] te kennen was gegeven dat zij dit niet op prijs stelde. De verdachte heeft dit blijkens de brief van 1 december 2013 ook zo begrepen. [12] Desalniettemin heeft de verdachte alsnog op directe en indirecte wijze via brieven, telefoontjes en door bezoeken te brengen aan het werkadres van [slachtoffer] getracht om contact met haar te krijgen. De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer zes maanden met een geregelde frequentie belagingsgedragingen vertoond. Er is derhalve sprake van stelselmatigheid van de belagingsgedragingen. Het verweer dienaangaande faalt.
Uit de bewezen verklaarde handelingen kan worden afgeleid dat door de verdachte aan [slachtoffer] geen keuze is gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met de verdachte. Dat contact werd haar steeds tegen haar zin op directe en indirecte wijze door de verdachte opgedrongen. Door het handelen van de verdachte is [slachtoffer] gedwongen feitelijk te dulden dat stelselmatig contact met haar werd gezocht, waarmee inbreuk is gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. [13] Het hof leidt hieruit het oogmerk van de verdachte af om te dwingen dat [slachtoffer] iets zou dulden. Het verweer ter zake van het ontbreken van het oogmerk faalt daarom eveneens.
In haar aangifte heeft [slachtoffer] te kennen gegeven op de hoogte te zijn van het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor belaging en dat hij behoorlijk ver kan gaan in het lastig vallen van personen. Het feit dat [slachtoffer] zich door collega’s naar haar auto liet begeleiden spreekt daarbij boekdelen. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte in de periode vóór het bewezen verklaarde reeds diverse handelingen heeft verricht waaruit de obsessie voor [slachtoffer] bleek. Als voorbeelden zijn de omstandigheid te noemen dat hij tijdens zijn detentie in Vught enkel behandeld wilde worden door [slachtoffer] , hij haar gegevens met tandpasta op de spiegel schreef en dat diverse brieven gericht aan [slachtoffer] zijn aangetroffen in zijn cel. [14] Daarenboven blijken uit het verhoor van de verdachte [15] zijn volharding om ook in privé met haar in contact te komen en zijn gebrek aan respect voor de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer [slachtoffer] . Voor het hof is genoegzaam vast komen te staan dat [slachtoffer] zich door de gedragingen van de verdachte angstig heeft gevoeld. Aldus is naar het oordeel van het hof sprake van een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.
Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen en de hiervoor overwogen omstandigheden in onderling verband en in samenhang gezien, acht het hof, gelijk de rechtbank, bewezen dat verdachte zich in de periode 5 november 2013 tot en met 22 april 2014 schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster [voorletters slachtoffer] [slachtoffer] .
Dat verdachte zich ook vóór 5 november 2013 hieraan schuldig heeft gemaakt acht het hof, evenals de rechtbank, niet bewezen, nu niet is komen vast te staan dat verdachte vóór 5 november 2013 wist of moest beseffen dat aangeefster niet van zijn toenaderingspogingen gediend was. Hoewel het in de bewijsmiddelen aangehaalde aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2014 betrekking heeft op een incident buiten de tenlastegelegde periode gebruikt het hof dit proces-verbaal voor het bewijs van het stelselmatige (en kennelijk hardnekkige) karakter van de door de verdachte ondernomen, door aangeefster niet gewenste toenaderingspogingen.
Het hof verwerpt op grond van het vorenstaande het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat het hof de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar zal verklaren en hem daarom zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte acht geslagen op de inhoud van de in de onderhavige zaak uitgebrachte deskundigenrapporten, in het bijzonder het eindrapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 4 december 2015 [16] , inhoudende als conclusies en adviezen van de deskundigen:
“Gedurende de observatieperiode laat betrokkene zich vooral zien als een kwetsbare en
psychiatrisch zieke observandus. Zijn verblijf kenmerkt zich door zijn neiging alles in het
perspectief van zijn zoektocht naar een relatie te zien. Ieder gesprek lijkt uit te monden in dit
thema. (…) Wat opvalt is de betrokkene min of meer iedere vrouwelijke medewerkster van het PBe die in zijn vizier komt, onderwerp van zijn waanideeën tracht te maken. Hij laat zich hierin niet corrigeren of begrenzen, wat gevoelens van irritatie en machteloosheid oproept. (…)
Tijdens de huidige opname is betrokkene meer in contact met zijn omgeving, echter er is geen enkele ruimte voor een ander gespreksonderwerp dan betrokkenes preoccupaties met vrouwen. (…) De eerdere aanwijzingen voor een autistische stoornis worden ook nu gezien. Zo ontbreekt het betrokkene aan wederkerigheid en is er een gebrek aan sociale afstemming. (…)
Ten opzichte van het vorig onderzoek in het PBC lijkt bovendien ook sprake van een progressief beloop van het disfunctioneren.
De beperkingen in de psychische functies kunnen beschouwd worden als een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. (…) Er zijn aanwijzingen voor psychotische symptomen: betrokkene is meermaals in zichzelf pratend en lachend gezien.
In vergelijking met het vorige onderzoek door het PBC is het toestandsbeeld van betrokkene verslechterd. (…) Gezien de combinatie van het, nu alles doordringende, karakter van de tekortkomingen in het denken, de gebrekkige sociale afstemming en betrokkenes ontwikkelingsgeschiedenis, kan in de ogen van ondergetekenden het bestaan van een autistische stoornis worden gesteld. Net als ten tijde van het vorige onderzoek zijn echter vooral de onderliggende tekortkomingen op de verschillende functiedomeinen van belang. Er is bij betrokkene sprake van beperkingen in de sociale interactie, een gebrekkige oordeels- en kritiekvorming en een sterke preoccupatie met een aantal onderwerpen, waarbij zijn obsessieve zoektocht naar een relatie met een vrouw op de voorgrond staat. Deze preoccupatie neemt waanachtige vormen aan, is niet te corrigeren en staat buiten de realiteit. Dit in combinatie met de afwezigheid van beperkingen in de taalontwikkeling en een normaal geschatte intelligentie (of in elk geval geen significante beperkingen hierin) is kenmerkend voor het syndroom van Asperger, een stoornis in het autismespectrum. De (…) beschreven verslechtering van betrokkenes psychiatrische toestandsbeeld - met een toename van problemen in het denken - zijn suspect voor de ontwikkeling van een bijkomende stoornis in de zin van een schizofrene stoornis of hersenorganische problematiek. (…) Het syndroom van Asperger is een chronische (ontwikkelings)stoornis die ontstaat in de kindertijd en voortduurt in de volwassenheid. Deze stoornis was derhalve ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen.Ten aanzien van de bijkomende problematiek kan worden gesteld dat betrokkene tot 2010 -
met het syndroom van Asperger - (relatief) goed heeft gefunctioneerd. Vanaf 2010 is
betrokkene afgegleden met een achteruitgang in zijn functioneren tot gevolg. Pas sinds de
laatste twee jaren komt zijn verslechterende toestandsbeeld duidelijk naar voren komt, met
name op het gebied van zijn denken, waardoor zijn oordeels- en kritiekstoornissen in ernst
toenemen. Concluderend kan er aldus worden gesteld dat deze bijkomende problematiek
rond 2010 is ontstaan en een progressief beloop kent. (…) In de verschillende ten laste gelegde feiten is er sprake van een dergelijke denkstijl waarbij betrokkene, indien bewezen, zich volledig fixeert op de verschillende aangeefsters. Ondanks (directe of indirecte) afwijzingen door de aangeefsters en juridische interventies - zelfs detentie -
gaat betrokkene door met zijn obsessieve, sociaal onafgestemde gedrag. Sterker, hij lijkt
zich geenszins bewust van het effect van zijn gedrag. (…) Kijkend naar de beschikbare stukken is ondergetekenden niettemin duidelijk geworden dat bovenbeschreven ernstige oordeels- en kritiekstoornissen en gebrek aan sociale afstemming in sterke mate zijn handelen hebben bepaald. Op basis hiervan adviseren ondergetekenden om betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaarheid voor de ten laste gelegde feiten te achten. Een verdergaande vermindering kunnen ondergetekenden op basis van onderhavig onderzoek en de huidige beschikbare informatie niet onderbouwen.”
De psychiater en de psychologen van het Pieter Baan Centrum hebben naar aanleiding van een nadere vraag van dit hof bij brief van 1 juni 2016 [17] het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
“In Amsterdam dienen ook twee strafzaken tegen verdachte. (…) Ten aanzien van de beantwoording van de vraagstelling is van het belang dat alle ten laste gelegde feiten tijdens het onderzoek apart beschouwd zijn, en dat ondergetekenden voor alle zaken, gelet op de aard van de verdenkingen, dezelfde dynamiek en mate van doorwerking
van aanwezige ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling aan de orde achten. Er is ten aanzien van de vraag naar de mate van beïnvloeding van gedragskeuzes door de gebrekkige
ontwikkeling en ziekelijke stoornis geen sprake van een cumulatief effect van verschillende ten laste gelegde feiten. Ondergetekenden waren tot eenzelfde beantwoording gekomen omtrent de vraag naar de mate van toerekeningsvatbaarheid, de kans op herhaling en het
advies in de zin van de maatregel van terbeschikkingstelling, wanneer de feiten in een afzonderlijke rapportage waren beschouwd.”
Het hof neemt de conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen over en legt die ten grondslag aan zijn beslissing.
Het hof acht op grond daarvan de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Het verweer van de raadsman wordt bijgevolg verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Op te leggen straf en tbs-maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt het hof het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt het hof bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op het volgende. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging, in de volksmond ook wel stalking genoemd. Door de bewezen verklaarde belagingshandelingen is met een zekere frequentie en met de duur van enige maanden inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer [slachtoffer] . Door de aanhoudende directe en indirecte communicatie tussen het slachtoffer en de verdachte heeft hij het slachtoffer gedwongen contact met hem te dulden. Het dwingende karakter van zijn handelen zal een grote indruk op haar hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden vaak nog jarenlang last van de belaging en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op het volgende:
- de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 augustus
2016, betrekking hebbende op de verdachte, waaruit blijkt dat hij
eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit, waarvan
een andere vrouw het slachtoffer was;
- uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat de verdachte het onderhavige
strafbare feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere
veroordeling;
- blijkens zijn verklaringen in het onderhavige strafdossier en gezien de
conclusies van de voornoemde rapportages ziet de verdachte klaarblijkelijk
niet de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed in. De
verdachte volhardt bijzonder in zijn grensoverschrijdende gedrag;
- het oordeel van het hof dat de verdachte vanwege de aanwezigheid van een
gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis sterk verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
Het hof ziet, in het bijzonder vanwege laatstgenoemde omstandigheid, aanleiding om de door de rechtbank opgelegde straf te matigen.
Evenwel is het hof met de rechtbank van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Het hof heeft met het oog op de op leggen maatregel in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van voormeld eindrapport van het Pieter Baan Centrum, onder meer inhoudende als conclusies en adviezen van de deskundigen:
“Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat kijkend naar de aard van betrokkenes pathologie. Het obsessieve gedrag, met fixatie op (inmiddels wisselende) vrouwen en een sterke wens een relatie met de betreffende vrouw aan te gaan, waarvan betrokkene verdacht wordt, vloeit in sterke mate voort uit zijn psychopathologie en zet zich voort gedurende de verschillende detenties en uit zich opnieuw tijdens zijn huidige PBC-opname.
Vanwege betrokkenes gebrek aan ziektebesef en -inzicht bestaat er vanuit betrokkene zelf geen motivatie tot behandeling. Om het risico op soortgelijke delicten te kunnen verlagen is een behandeling aldus slechts te realiseren binnen een gedwongen kader. Aangezien betrokkenes problematiek chronisch van aard - en aldus moeilijk te beïnvloeden - is, is een langdurige behandeling geïndiceerd. Ondergetekenden adviseren Uw College derhalve een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.”
Voorts is acht geslagen op de inhoud van eerder genoemde brief van de psychiater en de psychologen van het Pieter Baan Centrum van 1 juni 2016 [18] , waarin zij het volgende concluderen en adviseren:
“Ondergetekenden menen dat het op dit moment niet haalbaar is betrokkene te behandelen binnen het kader van een Rechterlijke Machtiging. De hardnekkigheid van betrokkenes ziekte- en delictgedrag alsook het hanteringsprobleem dat de gevonden psychopathologie
met zich meebrengt, maakt dat ondergetekenden van mening zijn dat een GGZ-instelling onvoldoende mogelijkheden heeft deze bovengenoemde problemen qua duur, intensiteit en
veiligheid goed te kunnen hanteren. (…) Hoewel de strafrechtelijke mogelijkheden qua duur van de behandeling mogelijk niet toereikend zullen zijn, is een (gemaximeerd) tbs-kader
volgens ondergetekenden in elk geval voor de kortere termijn noodzakelijk om binnen een forensische setting de diagnostiek (en daarmee ook de analyse van het delictpatroon) op orde te krijgen en om te bepalen in hoeverre en op welke wijze betrokkene op langere
termijn binnen de reguliere hulpverlening verder kan worden begeleid.”
Het hof neemt de conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen over en legt die ten grondslag aan zijn beslissing.
Uit voornoemde rapportages is gebleken dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging de enige mogelijkheid is om de verdachte te behandelen en de maatschappij te beveiligen. Een behandeling binnen een voorwaardelijke strafmodaliteit is niet afdoende omdat de duur van een dergelijke behandeling in dat kader te beperkt is.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Zoals hiervoor reeds overwogen is de verdachte eerder veroordeeld voor belaging, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te begaan.
De verslechterde psychische gesteldheid van de verdachte, het risico op recidive, zijn justitieel verleden, de conclusies van de deskundigen in hun rapporten en het beeld dat de verdachte oproept op basis van het dossier, rechtvaardigen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat met een minder vergaand kader waarbinnen verdachte behandeld kan worden, gezien de aard van de gediagnosticeerde problematiek en de persoon van de verdachte, niet kan worden volstaan om het hoge recidiverisico in te dammen.
In dit verband heeft de raadsman meer subsidiair bepleit dat de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zich ertegen verzetten om de (gemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het advies van de psychiater en psychologen van het Pieter Baan Centrum zou zijn ingegeven door pragmatische overwegingen om de verdachte verder te diagnosticeren. De verdediging heeft de voorkeur voor de afgifte van een rechterlijke machtiging, zodat de verdachte uit dien hoofde kan worden behandeld. Gezien het voorgaande acht het hof evenwel enkel oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling passend en geboden, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Het hof constateert ambtshalve dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het bewezen verklaarde betreft immers een misdrijf als vermeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit betreft geen misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de maatregel wettelijk beperkt is tot een periode van maximaal vier jaar.
Alles overziende zal het hof de verdachte ter beschikking stellen. Voorts zal het hof bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zulks eist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. J.M. Reijntjes en mr. E.W.M. Stokman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman en mr. J.N. van Veen, griffiers,
en op 19 oktober 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.M. Reijntjes en mr. E.W.M. Stokman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders is vermeld – steeds verwezen naar de bewijsmiddelen zoals deze door de rechtbank zijn gebezigd, inhoudende op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met eventuele bijlagen, deel uitmakende van het eindproces-verbaal van politie, opgesteld door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie van de politie-eenheid Oost-Brabant, district De Meierij, registratienummer PL21XO-2014002977, afgesloten d.d. 14 april 2014.
3.Zie bewijsmiddel 1.
4.Zie bewijsmiddel 5 in samenhang met bewijsmiddel 1.
5.Zie bewijsmiddel 5.
6.Zie bewijsmiddel 3.
7.Zie bewijsmiddel 4.
8.Zie bewijsmiddel 9.
9.Zie bewijsmiddelen 1, 6 en 7.
10.Zie bewijsmiddel 6.
11.Vgl. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095, r.o. 2.4.3.
12.Zie bewijsmiddel 2.
13.Vgl. HR 31 januari 2006,
14.Zie bewijsmiddelen 1, 6 en 7.
15.Zie bewijsmiddel 8.
16.NIFP-rapport d.d. 4 december 2015, locatie Pieter Baan Centrum, opgesteld door [naam psychiater] , psychiater en [namen psychologen] , psychologen.
17.Brief NIFP/Pieter Baan Centrum d.d. 1 juni 2016, opgesteld door [naam psychiater] , psychiater en [namen psychologen] , psychologen.
18.Brief NIFP/Pieter Baan Centrum d.d. 1 juni 2016, opgesteld door [naam psychiater] , psychiater en [namen psychologen] , psychologen.