Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
4 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft belaging zoals omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging van het slachtoffer, maar het Hof had de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten in de periode van 17 juni 2011 tot en met 26 juni 2011. Het Hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet als stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer konden worden gekwalificeerd, omdat het slachtoffer zich slechts eenmaal bewust was van de belagingshandelingen.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof verworpen, omdat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat een gedraging alleen als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan worden aangemerkt als het slachtoffer ten tijde van de gedraging op de hoogte was van deze gedraging. De Hoge Raad benadrukt dat bij de beoordeling van belaging de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte van belang zijn, evenals de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven van het slachtoffer.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Dit arrest onderstreept de noodzaak om bij belaging niet alleen te kijken naar het bewustzijn van het slachtoffer, maar ook naar de context en de impact van de gedragingen van de verdachte.