3.8.Het hof is van oordeel dat Decor voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van ongeschiktheid voor de functie en dat [verweerder] voldoende in de gelegenheid is gesteld om zich te verbeteren. Daartoe is het volgende redengevend.
3.8.1.Uit de verslagen van de evaluatie- en functioneringsgesprekken blijkt dat Decor al vele jaren op onderdelen kritiek heeft op het functioneren van [verweerder] , te weten vanaf 2007 en dat die kritiek, met uitzondering van een gesignaleerde positieve ontwikkeling in het verslag/formulier beoordelingsgesprek van 15 maart 2012, in de loop der tijd is toegenomen. Gelet op hetgeen in de verslagen daarover is vermeld, moet het [verweerder] voldoende duidelijk zijn geweest dat Decor hem voor de functie ongeschikt zou vinden, wanneer het hem niet zou lukken zijn functioneren te verbeteren. Op de formulieren is per onderdeel van het functioneren aangekruist of het functioneren ‘onvoldoende’, ‘redelijk’, ‘naar tevredenheid’, ‘goed’ of ‘uitstekend’ is. Volgens [verweerder] kan alleen bij het aankruisen van ‘onvoldoende’ sprake zijn van disfunctioneren. Het hof verwerpt dat verweer, omdat het niet alleen gaat om de kruisjes die bij de diverse onderdelen zijn geplaatst, maar ook, en zelfs vooral, om de toelichting die aan het einde van de verslagen is vermeld en om de actiepunten en afspraken die daarin eveneens zijn vermeld. Voorts is van belang dat bij de hiervoor genoemde mogelijkheden om kruisjes te plaatsen, heel inzichtelijk met pijltjes is aangegeven dat het bij ‘redelijk’ in de richting dreigt te gaan van ‘onvoldoende’. Een terugkerend thema is geweest dat [verweerder] meer initiatief moest nemen, dat hij meer pro-actief de directie moest informeren over te verwachten problemen en dat hij meer aandacht moest hebben voor agendering en prioritering. Daarbij zijn ook voorbeelden gegeven. Volgens [verweerder] is opvallend dat uit de verslagen niet blijkt dat er ooit iets mis is gegaan in de uitvoering van het werk. Het hof kan [verweerder] ook daarin niet volgen, omdat de kern van het verwijt niet is dat [verweerder] de werkzaamheden die hij heeft verricht niet goed heeft verricht, maar dat hij, gelet op zijn functie als facilitair manager, onvoldoende het voortouw heeft genomen en dat hij te weinig initiatieven heeft ontplooid. Decor heeft een omvangrijk personeelsdossier in het geding gebracht, waaruit blijkt dat in de loop der jaren vele gesprekken zijn gevoerd. Uit die stukken blijkt dat er in de loop der tijd ook positieve ontwikkelingen zijn geweest en dat dit door Decor is gezien en benoemd. Uit die stukken blijkt ook dat Decor veel tijd en moeite heeft genomen om [verweerder] op het gewenste functioneringsniveau te brengen. Wellicht had zij dat op een betere manier kunnen doen, maar het gaat hier niet om een situatie die doet vermoeden dat sprake is geweest van dossiervorming om [verweerder] te kunnen ontslaan.
Anders dan [verweerder] heeft aangevoerd, acht het hof niet van belang dat Decor over het disfunctioneren in hoger beroep andere stellingen heeft ingenomen dan in haar inleidende verzoekschrift en in haar brief van 31 juli 2015. Gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep stond dit Decor vrij en de inhoud van de voormelde brief is niet leidend voor het onderhavige verzoek zoals dat bijvoorbeeld wel geldt voor de vraag of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet.
3.8.2.Dat de functie in de loop der tijd zwaarder is geworden, wil het hof wel aannemen, maar dat betekent niet dat het daarom voor [verweerder] niet duidelijk is geweest wat er van hem werd verwacht, of dat Decor onredelijke eisen aan hem stelde. Op welke punten Decor ontevreden was, moet voor [verweerder] duidelijk zijn geweest, gelet op hetgeen in de loop der jaren in de verslagen is vastgelegd. Volgens [verweerder] was de hoeveelheid werk een structureel probleem. Met andere woorden, volgens [verweerder] werd hij in zijn functioneren belemmerd door de toenemende hoeveelheid werk en kreeg hij meer werk dan hij feitelijk kon verrichten. Zelfs met het structureel verrichten van overwerk kreeg hij het werk niet af. Decor heeft een andere zienswijze. Volgens Decor lukte het [verweerder] niet om hoofd- en bijzaken te onderscheiden, prioriteiten te stellen en pro-actief te zijn en is dat de reden dat [verweerder] vele uren werkte. Het hof begrijpt dat, naarmate Decor groeide (kennelijk met name in de periode tot 2007), het belangrijker werd dat [verweerder] zijn managementkwaliteiten gebruikte en dat in die zin de functie zwaarder is gaan drukken. Dat Decor om die reden in toenemende mate een beroep is gaan doen op de managementkwaliteiten van [verweerder] , betekent niet dat de functie is gewijzigd. [verweerder] is zich in de visie van Decor te veel blijven bezighouden met uitvoering, zodat hij aan managen en het ontplooien van nieuwe initiatieven onvoldoende toekwam. Uit de stukken en uit hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is besproken, blijkt dat Decor van [verweerder] verlangde dat hij zelf bedacht hoe hij de uitvoering aan anderen kon overlaten, hetgeen hem niet lukte, en dat hij zijn werk meer structureerde, zodat hij er per saldo minder tijd aan hoefde te besteden. Vanaf 2010 heeft de directeur van Decor [verweerder] begeleid om dit te verbeteren. Vervolgens heeft Decor in november 2013 een coach ingeschakeld, de heer [coach] van bureau [bureau] , om [verweerder] hiermee te helpen, welke begeleiding vanaf juni/juli 2014 is geïntensiveerd en heeft geduurd tot medio juni 2015. Vanaf januari 2014 heeft Decor alle neventaken van [verweerder] herverdeeld, zodat [verweerder] zich volledig kon concentreren op zijn kerntaken en is de begeleiding door [coach] voortgezet. Naar het oordeel van het hof heeft Decor daarmee in de loop der tijd [verweerder] in de gelegenheid gesteld zich aan te passen aan de noodzaak om steeds meer, anders en op een betere manier zijn managementkwaliteiten in te zetten. Dat dit [verweerder] niet is gelukt is voor hem persoonlijk teleurstellend en frustrerend, maar niet kan worden gezegd dat Decor onmogelijke eisen heeft gesteld. [verweerder] heeft in deze procedure veel kritiek geuit op de wijze van coaching, maar uit de stukken blijkt niet dat hij dit op een zodanige manier onder de aandacht van Decor heeft gebracht dat zij wist of begreep dat zij een andere coach diende in te schakelen. Een dergelijke mondigheid kon van [verweerder] gelet op zijn functie en regelmatige contact met de directeur van Decor wel worden verlangd. Het hof gaat daarom aan deze kritiek voorbij.
3.8.3.Het onvoldoende functioneren was niet het gevolg van onvoldoende zorg van Decor voor scholing van [verweerder] . Het onvoldoende functioneren van [verweerder] heeft niet te maken met een gebrek aan opleiding, maar met onvoldoende vaardigheden. Uit het voorgaande volgt dat [verweerder] intensieve begeleiding heeft gehad van Decor. Uit de vele stukken die gedurende lange tijd zijn opgemaakt met betrekking tot het functioneren van [verweerder] , kan worden afgeleid dat Decor veel tijd en energie heeft gestoken in de verbetering van het functioneren van [verweerder] . Het hof begrijpt dat het voor [verweerder] teleurstellend is dat hij niet heeft kunnen voldoen aan de eisen die Decor heeft gesteld aan zijn functioneren, maar dat betekent niet dat Decor onvoldoende heeft gedaan om het functioneren van [verweerder] te verbeteren.
3.8.4.Evenmin kan het hof [verweerder] volgen in zijn verweer dat Decor onvoldoende zorg heeft gehad voor de arbeidsomstandigheden. [verweerder] heeft aangevoerd dat hij herhaaldelijk heeft gewezen op de te grote werkbelasting. Ook hier gaat het weer om het cruciale verschil van mening tussen partijen of [verweerder] te veel werk had (standpunt [verweerder] ) of dat hij onvoldoende in staat was om te managen, waardoor [verweerder] zich te veel met uitvoering bezig bleef houden en daarom niet meer aan managen toekwam (standpunt Decor). Hiervoor geldt dus hetzelfde als hiervoor al is overwogen over de verzwaring van de functie. Voorts heeft [verweerder] aangevoerd dat hij al in 2009 heeft verzocht om een vermindering van zijn arbeidstijd om beter om te kunnen gaan met de werkdruk. Decor heeft een andere lezing gegeven van dit verzoek (het zou gaan om een verzoek om meer vakantiedagen), maar ook als de lezing van [verweerder] wordt gevolgd, is het verzoek van [verweerder] opmerkelijk - althans zijn verweer in dit verband - omdat dit wat moeilijk te rijmen valt met zijn verweer dat hij meer werk had dan hij in een voltijd dienstverband kon verrichten. Hoe hij dan zijn functie wilde blijven vervullen in minder uren, heeft hij niet nader toegelicht. Nu [verweerder] zelf destijds geen gevolg heeft gegeven aan de weigering van Decor om op zijn verzoek tot vermindering van arbeidstijd een beslissing te nemen, ziet het hof evenmin aanleiding om daar nu alsnog de conclusie aan te verbinden dat dit aan het eindigen van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. [verweerder] heeft signalen afgegeven dat het werk hem boven het hoofd groeide, maar Decor heeft getracht daarin te voorzien door hem te leren met de werkdruk om te gaan en door hem te begeleiden in agendering en prioritering. Decor heeft dus wel aandacht gehad voor werkdruk, maar dat heeft niet geleid tot het gewenste effect.
3.8.5.Decor heeft [verweerder] het aanbod gedaan om herplaatst te worden in de functie van facilitair uitvoerder. Volgens [verweerder] blijkt uit dit aanbod dat de werkzaamheden te veel waren voor één persoon. Met dit aanbod is hij immers in de gelegenheid gesteld om de uitvoerende taken van zijn functie te blijven verrichten en de managementtaken zouden dan worden uitgevoerd door een facilitair manager. [verweerder] ziet daarin dus een bevestiging van zijn verweer dat Decor te veel van hem vergde. Decor heeft daartegen ingebracht dat zij de onderhavige functie voor [verweerder] heeft gecreëerd in een poging een alternatief voor [verweerder] te bieden, waarbij zij de verwachting had dat [verweerder] deze functie parttime zou willen gaan verrichten. Het idee was dan dat de nieuwe facilitair manager meer projecten van de directeur zou kunnen overnemen, zodat het niet zo is dat de taken van [verweerder] over twee personen worden verdeeld. Het hof acht deze verklaring afdoende, gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen en uit de overgelegde stukken blijkt.
3.8.6.Afgezien van het standpunt van [verweerder] dat er geen reden was voor een herplaatsing in een andere functie, is tussen partijen niet in geschil dat de aangeboden functie van facilitair uitvoerder kan worden beschouwd als een passende functie. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen desgevraagd uiteengezet waarom het niet is gelukt hierover overeenstemming te bereiken. Uit de mededelingen van [verweerder] blijkt dat hij de eis heeft gesteld dat hij de functie alleen zou aanvaarden als de plaatsing in die functie niet zou zijn wegens disfunctioneren in de functie van facility manager (en op die voorwaarde is hij niet teruggekomen, ook niet tijdens de zitting). Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat die eis niet terecht was. Voorts is van belang dat Decor voldoende gelegenheid heeft gegeven aan [verweerder] om de functie alsnog te aanvaarden, althans daarover een constructief gesprek met haar aan te gaan. Nu [verweerder] is blijven volharden in de door hem gestelde voorwaarde, ligt herplaatsing niet meer in de rede en ziet het hof thans geen aanleiding meer om het verzoek van Decor om te komen tot een einde van de arbeidsovereenkomst, af te wijzen.