Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2006 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot die aanslag en de bijbehorende beschikking heffingsrente vernietigd, de aanslag IB/PVV 2006 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.925 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.063 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd; en
het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2007 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot die aanslag en de bijbehorende beschikking heffingsrente vernietigd, de aanslag IB/PVV 2007 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.683 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.888 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbenden hebben het incidentele hoger beroep beantwoord.
Namens de Inspecteur zijn de heer [E] en mevrouw [F] verschenen. Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
2.Feiten
CAFĒ [H] , gevestigd te [postcode] [plaats 3] , [a-straat] 8
Vanaf dat tijdstip wordt de onderneming geëxploiteerd door en voor rekening en risico van koper.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
3.3.4. Indien de bekendmaking geschiedt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van dat biljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. Die regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt als gevolg van een fout van de Belastingdienst, bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan deze dienst is te wijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden (vgl. HR 5 maart 2004, nr. 39245, ECLI:NL:HR:2004:AO5064, BNB 2004/200, met betrekking tot de bezwaartermijn, en HR 6 december 1989, nr. 25909, BNB 1990/177, met betrekking tot de toepassing van artikel 5 AWR in het kader van de aanslagtermijn).”
IB/PVV 2005 eindigde op 31 december 2011. Belanghebbenden stellen onweersproken, dat de - correct geadresseerde - navorderingsaanslag op 5 januari 2012 bij de dochter van erflater is bezorgd en dat zij de navorderingsaanslag op 6 januari 2012 aan haar broer, de zoon van erflater, de heer [A] voornoemd, heeft doorgegeven.
31 december 2011, op woensdag 28 december 2011, na een handmatige controle, is verzonden. Vaststaat verder dat de navorderingsaanslag is verzonden naar het door belanghebbenden opgegeven adres van de dochter van erflater. Nu niet van een fout aan de zijde van de Belastingdienst is gebleken, stelt het Hof vast dat de bekendmaking van de navorderingsaanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden en dat deze bekendmaking op het moment van de terpostbezorging op 28 december 2011, vóór
31 december 2011, dus tijdig, is geschied.
Artikel 4, tweede lid, van deze verkoopovereenkomst voegt aan het voorgaande toe dat alle na 29 december 2005 verrichte rechtshandelingen op naam van het cafébedrijf worden geacht voor rekening van de koper te zijn verricht en dat de koper vanaf dat moment uitdrukkelijk alle rechten en verplichtingen van het cafébedrijf overneemt van verkoper.
Aan de constatering van staking in 2005 doet overigens niet af dat er in 2006 nog enkele uit de staking voortvloeiende handelingen hebben plaatsgevonden, zoals uitschrijving bij de Kamer van Koophandel. Evenmin doet daaraan af dat in 2006 nog bepaalde handelingen op naam van erflater hebben plaatsgevonden; die handelingen zijn immers op grond van het bepaalde in de verkoopovereenkomst voor rekening en risico van de koper.
De juridische levering heeft plaatsgevonden in 2005 en gelet op hetgeen is bepaald in de verkoopovereenkomst, acht het Hof aannemelijk dat ook de feitelijke levering heeft plaatsgevonden in dat jaar. Gelet op de inhoud van de verkoopovereenkomst werd het cafébedrijf vanaf 29 december 2005 door en voor rekening en risico van koper gedreven en heeft de erflater zijn onderneming in 2005 gestaakt.
€ 9.076
-/- € 66.555
-/- € 6.988Stakingswinst € 160.015
-/- € 7.200
27 september 2016, stellen belanghebbenden dat 1/3 deel van het pand tot privé vermogen dient te worden gerekend en dat voor de waardering van het pand aansluiting dient te worden gezocht bij de voor 2006 vastgestelde waarde daarvan in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, van € 227.000. Belanghebbenden hebben in dat kader een afschrift van het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen voor het jaar 2006 overgelegd. Uit dit aanslagbiljet volgt dat het cafébedrijf (de niet-woning) voor het jaar 2006 op een bedrag van € 227.000 is gewaardeerd.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 14/4119.
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.