ECLI:NL:GHSHE:2016:5385

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
200.191.203/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van ouderschapsonderzoekers in een hoger beroep inzake zorgregeling en omgangsregeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om de beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de uitvoering van de zorgregeling en de omgangsregeling met de kinderen. De moeder stelt dat de kinderen in de weekenden bij de vader ook moeten kunnen deelnemen aan hun sport- en hobbyactiviteiten en dat de vader verantwoordelijk moet zijn voor het halen en brengen van de kinderen. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof constateert dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken in het belang van de kinderen en besluit tot het benoemen van ouderschapsonderzoekers. Deze onderzoekers zullen de ouders coachen in hun communicatie en samenwerking. Het hof benoemt drs. D. Pront als coach van de vader en mr. drs. I. Sandig als coach van de moeder. Tevens wordt een bijzondere curator benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen.

Het hof wijst op de verplichting van partijen om mee te werken aan het ouderschapsonderzoek en stelt dat de kosten van het onderzoek voor rekening van het Rijk komen, gezien de financiële situatie van de ouders. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 1 juli 2017, in afwachting van de resultaten van het onderzoek en de rapportage van de bijzondere curator.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 december 2016
Zaaknummer: 200.191.203/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/282245 FA RK 14-3501
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.P.M. van Erp,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. Marcucci.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Breda, van 10 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 mei 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de door de rechtbank bepaalde uitvoering van de zorgregeling op het punt van het vervoer en de concrete invulling van de zorgregeling. De moeder verzoekt het hof te bepalen dat de kinderen in de weekenden dat zij bij de vader verblijven, deelnemen aan hun sport- en hobbyactiviteiten en dat de vader de kinderen ten aanzien van de omgangsweekenden zowel haalt als brengt. Voorts verzoekt de moeder een specifieke regeling vast te stellen omtrent Vader- en Moederdag en de verjaardagen van partijen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2016, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Erp;
  • de vader, bijgestaan door mr. Marcucci;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 januari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 28 juni 2010 heeft de rechtbank Breda tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 6 oktober 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat partijen en de kinderen in het kader van de verdeling en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot heb hebben van contact met elkaar conform de inhoud van artikel 3.1. van het door partijen overeengekomen ouderschapsplan.
3.3.
Bij beschikking van 8 september 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, voor zover thans van belang, een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de kinderen en de raad verzocht een onderzoek te verrichten omtrent het belang van de kinderen bij een omgangsregeling en hoe deze er uit dient te zien.
3.4.
Bij beschikking van 13 maart 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de eerder vastgestelde voorlopige omgangsregeling gewijzigd, in die zin dat de vader en de kinderen in het kader van wederom een voorlopige omgangsregeling gerechtigd zijn tot contact met elkaar in de even weken op zondag van 11.00 uur tot 18.00 uur. Daarnaast heeft de rechtbank partijen verwezen naar de Stichting Kompaan en de Bocht
voor een traject ‘Ouderschap blijft’, waarna de zaak is aangehouden.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de beschikking van 13 maart 2015 gewijzigd en bepaald dat de vader en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar
- eenmaal per twee weken van vrijdag na school ( dan wel vanaf 15.30 uur) tot zondag 18.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag op voornoemde tijdstippen ophaalt en de moeder de kinderen op zondag om 18.00 uur bij de vader ophaalt, waarbij heeft te gelden dat de kinderen het ene weekend waarin zij bij de vader verblijven op zaterdag wel hun (sport)activiteiten/hobby’s uitoefenen en het andere weekend niet;
- gedurende twee aaneengesloten weken in de zomervakantie van 2016, waarbij de vader de eerste keuze heeft om die weken aan te wijzen;
Gedurende de eerste week van de kerstvakantie van 2016;
met ingang van 2017:
  • in de even jaren gedurende de voorjaarvakantie c.q. carnavalsvakantie;
  • in de oneven jaren gedurende de herfstvakantie;
  • in de tweewekelijkse vakantie (kers- c.q. meivakantie), ieder de helft van de vakanties zijnde 1 week aaneengesloten, waarbij de vader in de oneven jaren en de moeder in de even jaren de eerste keuze heeft om die weken aan te wijzen;
  • in de zomervakantie gedurende drie aaneengesloten weken, waarbij de vader in de even jaren en de moeder in de oneven jaren de eerste keuze heeft om die weken aan te wijzen;
een en ander met inachtneming van rechtsoverwegingen 2.6 tot en met 2.9 van de bestreden beschikking.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de kinderen slechts de helft van de weekenden dat zij bij de vader verblijven hoeven deel te nemen aan sportactiviteiten en hobby’s die in het weekend plaatsvinden. De vader meent dat hij geen vrije omgang met de kinderen heeft indien de kinderen ieder omgangsweekend ook moeten deelnemen aan sport en hobby’s, doch volgens de moeder horen deze activiteiten onlosmakelijk bij het leven van de kinderen en dient hiermee in het belang van de kinderen ook door de vader rekening mee te worden gehouden. Het leven van de kinderen dient in het omgangsweekend bij de vader niet anders te zijn dan andere weekends.
De moeder is voorts van mening dat de vader steeds moet zorgdragen voor het halen en brengen van de kinderen, ondanks het uitgangspunt dat een evenredige verdeling tussen de ouders zou moeten plaatsvinden om hun gedeelde verantwoordelijkheid naar de
kinderen toe uit te drukken. De moeder brengt en haalt de kinderen doordeweeks naar allerlei sociale activiteiten alsmede naar verschillende medische hulpverleners waar de kinderen vanwege hun kindeigen problematiek van afhankelijk zijn. De moeder stelt door de week 400 kilometer te rijden voor de kinderen en vindt het niet onredelijk indien de vader het halen en brengen in het kader van de omgang geheel voor zijn rekening zou nemen.
Niet eerder is aan de rechtbank een verzoek gedaan tot vaststellen van een expliciete bepaling voor Moederdag, Vaderdag en de verjaardagen van beide ouders, maar inmiddels is gebleken dat hier tussen partijen discussie over bestaat en derhalve wenst de moeder ook hier een beslissing over van het hof. Volgens de moeder houdt de vader vast aan de bepaalde omgangsregeling, ook indien sprake is van Vaderdag, Moederdag of een verjaardag van de ouders. De moeder meent dat de kinderen op Moederdag en op haar verjaardag bij haar zouden moeten zijn en op Vaderdag en de verjaardag van de vader bij de vader.
Ten aanzien van het moment dat de moeder de kinderen dient op te halen op de zondag na een omgangsweekend, meent de moeder dat het door de rechtbank bepaalde tijdstip van 18.00 uur te laat is en zij wenst dat dit 17.00 uur wordt, zodat de kinderen ook op de zondagavond nog wat tijd met de moeder door kunnen brengen en niet direct naar bed hoeven. Indien de vader de kinderen zou terugbrengen naar de moeder, zoals zij wenst, dan zou het tijdstip van 18.00u kunnen worden vastgehouden.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan. De vader is van mening dat de kinderen enerzijds de ruimte moeten krijgen deel te nemen aan hobby- en sportactiviteiten doch anderzijds ook de ruimte moeten krijgen om tijd met de vader door te brengen zonder verdere verplichtingen. Organisatorisch komt het er soms op neer dat de vader de hele zaterdag in de omgeving van [woonplaats] moet doorbrengen omdat de kinderen op verschillende tijden deelnemen aan activiteiten. De vader vindt dit niet wenselijk.
De vader betwist het aantal door de moeder aangehaalde kilometers dat zij doordeweeks zou maken ten behoeve van de kinderen. Dat het eens in de twee weken ophalen van de kinderen bij de vader na een omgangsweekend te belastend zou zijn voor de moeder, al dan niet om medische redenen, acht de vader ongeloofwaardig. Temeer nu de moeder eerder ter gelegenheid van een mondelinge behandeling in eerste aanleg uitdrukkelijk heeft ingestemd met het halen van de kinderen, indien de vader [minderjarige 1] op zaterdag naar paardrijles zou brengen.
Ten aanzien van Vaderdag, Moederdag en de verjaardagen van de ouders stelt de vader dat hij tracht hierover met de moeder tot een compromis te komen, maar dat de moeder de voorstellen hieromtrent herhaaldelijk afwijst. De vader stelt (opnieuw) voor om de weekenden waarin voormelde dagen vallen te ruilen indien de kinderen anders niet bij de betreffende ouder zouden kunnen doorbrengen.
Het tijdstip van 18.00 uur dat de kinderen door de moeder worden opgehaald bij de vader na een omgangsweekend acht de vader niet te laat. De kinderen douchen bij hem en hebben wanneer zij thuiskomen bij de moeder nog voldoende tijd om even uit te rusten alvorens zij naar bed gaan.
3.9.
De raad heeft zich ter zitting naar aanleiding van hetgeen aldaar is besproken positief uitgelaten over het voornemen van het hof om een ouderschapsonderzoek te gelasten, zodat de ouders leren om met elkaar als ouders te communiceren en onderliggende problematiek en patronen uit het verleden individueel en met elkaar aan te pakken.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.
Uit zowel de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder niet, dan wel onvoldoende in staat zijn om elkaar als ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te ondersteunen en dat zij daardoor niet in staat zijn om de gezamenlijk tussen hen bestaande geschillen met betrekking tot de kinderen op te lossen. Het hof is derhalve van oordeel dat partijen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan hun ouderrelatie dienen te werken. Het is thans en voor de toekomst in het belang van de kinderen dat partijen op ouderniveau met elkaar leren omgaan en leren samenwerken.
3.12.
De ouders hebben zich ter zitting bereid verklaard aan verbetering van de betrekkingen te gaan werken. Zij stemden in met een ouderschapsonderzoek (deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv)), waarbij twee ouderschapsonderzoekers worden benoemd en iedere onderzoeker één ouder krijgt toegewezen met de opdracht deze ouder te coachen bij het proces tot verbetering van de betrekkingen tussen de ouders. Het betreft derhalve uitdrukkelijk geen ‘standaard’ ouderschapsonderzoek, waarbij een deskundige wordt verzocht gesprekken met de ouders tezamen te voeren. Er mogen uiteraard gesprekken met de ouders gezamenlijk worden gevoerd, indien dit in casu nuttig en bevorderlijk wordt bevonden voor het doel van het ouderschapsonderzoek, maar het is geen vereiste. Het hof verzoekt de ouderschapsonderzoekers vooral een coachende rol te vervullen, om, aan het einde van dat traject, ten aanzien van beide ouders gezamenlijk aan het hof te rapporteren omtrent het verloop van het coachingstraject en, indien er nog geschilpunten resteren, datgene te vermelden wat voor de beslissing van het hof dienstig kan zijn. Het coachingstraject is, gelet op het bepaalde in artikel 1: 247 Burgerlijke Wetboek, gericht op het gezamenlijke ouderschap na scheiding. Aan de individuele coachingsbegeleiding zit derhalve een het individu overstijgend belang vast, dat, zowel voor de partijen als voor de rechter die eventueel een beslissing dient te nemen, concreet en toetsbaar dient te worden uitgewerkt door de deskundigen in hun rapportage. In zoverre komt aan partijen dus geen beroep toe op geheimhouding, zo als dit bijvoorbeeld wel zou gelden bij een mediationtraject.
3.13.
Partijen hebben ermee ingestemd de benoeming van de ouderschapsonderzoekers aan het hof over te laten. Het hof zal drs. D. Pront (als coach van de vader) en mr. drs. I. Sandig (als coach van de moeder) als ouderschapsonderzoekers benoemen. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen en de advocaten kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.14.
Het hof is in raadkamer tot de overweging gekomen om ten behoeve van de kinderen in deze kwestie een bijzondere curator te benoemen in de persoon van mevrouw drs [bijzondere curator] . Het hof heeft de partijen van dit voornemen in kennis gesteld en hen in de gelegenheid gesteld hiertegen bezwaar te maken indien nodig. Van bezwaren is het hof niet gebleken, zodat het hof tot benoeming zal overgaan. De taak van de bijzondere curator in deze is de kinderen een stem te geven, zowel richting ouders als de ouderschapsonderzoekers in deze kwestie, als richting hof, in het kader van een eventueel nog te nemen beslissing.
3.15.
Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht. Het zelfde geldt ten aanzien van de vervulling van haar taak door de bijzondere curator: de ouders worden geacht hun volledige ondersteuning en medewerking te geven aan de taakuitvoering door de bijzondere curator. De advocaten van de vader en de moeder dienen
binnen 14 dagennadat deze beschikking is gegeven de aan ieder van hun cliënten toegewezen deskundige te voorzien van afschriften van de processtukken. De advocaat van de vader wordt verzocht de bijzondere curator binnen genoemde termijn van afschriften van de processtukken te voorzien.
3.16.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden
tot 1 juli 2017pro forma, teneinde coaching en onderzoek door de ouderschapsonderzoekers en taakvervulling door de bijzondere curator te laten plaatsvinden.
3.17.
Wat de kosten van het ouderschapsonderzoek betreft overweegt het hof als volgt.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van de kinderen nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) de ouders.
Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak ten aanzien van beide ouders aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten van de deskundigen tezamen, tot een maximum bedrag van in totaal € 4.500,- inclusief voorschotten en BTW, ten laste van het Rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De deskundigen dienen te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur, exclusief BTW.
3.18
Wat de kosten van de bijzondere curator betreft verwijst het hof naar de ter zake landelijk gehanteerde vergoedingsregeling.

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundigen:
  • mr. drs. I. Sandig[Mediation] Mediation[adres 2][postcode] [woonplaats][netnummer + telefoonnummer] / [mobielnummer][email-adres]www. [website] nl
  • drs. D. Pront[Mediation] mediation[adres 3][postcode] [woonplaats][netnummer + telefoonnummer][email-adres]www. [website] .nl
bepaalt dat de kosten van de deskundigen ten laste zullen komen van ‘s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 3.12. bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C.A.R.M. van Leuven;
benoemt tot bijzondere curator: drs [bijzondere curator] ,
[adres 1] [postcode] [woonplaats] tel: [netnummer + telefoonnummer]
met taak als omschreven in 3.14;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundigen en de bijzondere curator zal zenden;
bepaalt dat de advocaten van partijen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking zal stellen van de deskundige die hun cliënt zal gaan coachen en dat de advocaat van de vader de bijzondere curator binnen genoemde termijn van afschriften van de processtukken zal voorzien;
bepaalt dat de deskundigen tezamen verslag zullen uit brengen met betrekking tot het verloop van de individuele coachingstrajecten, zo als overwogen onder 3.12. en dat de bijzondere curator verslag zal doen van haar bevindingen;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundigen en de bijzondere curator uiterlijk 1 juli 2017 het hof schriftelijk verslag zullen doen over het verloop en de resultaten van hun onderzoek, respectievelijk bevindingen;
verzoekt de deskundigen bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig schriftelijk, met afschrift aan partijen, te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundigen een afschrift van het verslag toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat (de advocaten van) de partijen per ommegaande adressen en telefoon- of e-mailgegevens van de ouders aan de deskundigen en bijzondere curator ter kennis brengen, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek en de rapportage van de bijzondere curator iedere verdere beslissing pro forma aan tot
1 juli 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2016.