In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, tegen Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg. De zaak betreft de betaling van achterstallige pensioenpremies over de jaren 2009, 2010 en 2011. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin het de appellanten de gelegenheid heeft gegeven om bewijs te leveren van hun betalingen. In het tussenarrest van 26 april 2016 heeft het hof vastgesteld dat de appellanten in totaal € 67.717,74 aan premies verschuldigd zijn, met een mogelijkheid tot vermindering van dit bedrag door eerder gedane betalingen. De appellanten hebben echter nagelaten om de gevraagde toelichting te geven en zijn niet ingegaan op de argumenten van de Stichting. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de appellanten € 41.258,98 moeten betalen, vermeerderd met wettelijke vertragingsrente. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.