Het feit dat de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 22 juli 2015 in een zaak tussen [appellant] en de voormalig bewindvoerder reeds een oordeel heeft gegeven over de vraag of het door de belastingdienst teruggegeven bedrag tot de boedel behoort en dat van dat vonnis inmiddels ook hoger beroep is ingesteld, staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan de ontvankelijkheid van [appellant] in zijn onderhavige hoger beroep. Het hof begrijpt het gestelde deels als een beroep op gezag van gewijsde. Een uitspraak heeft echter, afgezien van andere voorwaarden, pas gezag van gewijsde vanaf het moment dat zij in kracht van gewijsde is gegaan. Daarvan is in dit geval geen sprake nu tegen de bedoelde beslissing van de kantonrechter nog het rechtsmiddel van hoger beroep open stond, waarvan ook gebruik is gemaakt. In dat hoger beroep is nog niet beslist.
Het hof merkt terzijde op dat het hoger beroep in onderhavige zaak eerder is ingesteld dan dat in de andere zaak. Voor wat betreft het andere onderdeel van het betoog inzake de niet-ontvankelijkheid oordeelt het hof als volgt.
Artikel 321 Fw, dat ten aanzien van de toepassing van de schuldsaneringsregeling artikel 85 Fw van overeenkomstige toepassing verklaart, brengt mee dat alle beschikkingen in zaken, het beheer of de vereffening van de boedel betreffende, door de rechtbank in het hoogste ressort worden gewezen, behalve in gevallen waarin het tegendeel is bepaald. Noch artikel 356 lid 4 Fw, noch het daarin van toepassing verklaarde artikel 194 Fw houden ten opzichte van artikel 85 Fw een afwijkende bepaling in ten aanzien van het openstaan van rechtsmiddelen tegen het in artikel 194 Fw genoemde bevel van de rechtbank. In beginsel heeft artikel 85 Fw derhalve ook betrekking op een dergelijk bevel(schrift).
In het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4963, heeft de Hoge Raad echter als volgt geoordeeld. De vraag of artikel 194 Fw toepassing behoort te vinden is een (voor)vraag die niet kan worden aangemerkt als enkel te betreffen “het beheer of de vereffening des faillieten boedels” als bedoeld in artikel 85 Fw. De reden daarvoor is volgens de Hoge Raad dat artikel 194 Fw toepassing vindt na beëindiging van (in dit geval) de toepassing van de schuldsaneringsregeling, en derhalve wanneer de schuldenaar inmiddels weer de vrije beschikking heeft over zijn vermogen. In die situatie dienen voor de beslissing van geschillen over de vraag of ingevolge de Faillissementswet bepaalde vermogensbestanddelen (alsnog) aan die vrije beschikking zijn onttrokken, de gewone procedureregels te gelden. In zoverre staat dan krachtens de algemene regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep open.
In de beslissing van de rechtbank (waarvan beroep) ligt besloten dat op de belastingteruggave (inkomstenbelasting 2013) artikel 194 Fw van toepassing is geoordeeld, terwijl [appellant] dit (ook in hoger beroep) bestrijdt. Daarom acht het hof, met inachtneming van bovenstaande, [appellant] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
De voormalig bewindvoerder heeft, onder uitdrukkelijke gestelde bekendheid met het meerbedoelde arrest van de Hoge Raad, desalniettemin een beroep gedaan op het appelverbod van artikel 85 Fw. Het betoog van de voormalig bewindvoerder, dat het -vanwege het reeds door de kantonrechter op 22 juli 2015 gewezen vonnis, waarin eveneens (al) is beantwoord de vraag of artikel 194 Fw in het geval als tussen partijen aan de orde toepassing behoort te vinden en vanwege het ook in díe procedure ingestelde hoger beroep - hier (toch) enkel om een rechtsvraag van administratieve aard gaat, volgt het hof niet. Niet valt in te zien wat het betoog van de voormalig bewindvoerder afdoet aan de door de Hoge Raad aangegeven reden om in het geval van een aan de orde zijnde vraag naar toepasselijkheid van artikel 194 Fw geen appelverbod aanwezig te achten. De enkele wens daarmee een onnodige en onwenselijke vertraging in de voortgang van de vereffening te voorkomen acht het hof hiertoe, onder de omstandigheid dat - zoals in dit geval - geen sprake is van gezag van gewijsde, zonder nadere toelichting - welke ontbreekt -, onvoldoende.
De slotsom is dat het hof [appellant] ontvankelijk acht in het door hem in deze zaak ingestelde hoger beroep.