ECLI:NL:GHSHE:2017:1026

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
200 194 537_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de onderbewindstelling van goederen van een meerderjarige met problematische schulden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in eerste aanleg onder bewind is gesteld door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, vanwege problematische schulden en verkwisting. De beschikking van de rechtbank dateert van 25 maart 2016. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. G. Nijmeijer, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot onderbewindstelling niet-ontvankelijk te verklaren. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 februari 2017, waarbij de bewindvoerder niet aanwezig was.

De appellant heeft aangevoerd dat hij misleid is over de gevolgen van de onderbewindstelling en dat hij in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Hij heeft aangegeven dat zijn schulden niet problematisch zijn en dat hij inmiddels weer een schuld heeft bij de zorgverzekeraar door hoge ziektekosten. De bewindvoerder heeft schriftelijk verklaard dat de appellant enige financiële ondersteuning kan gebruiken, maar dat uitvoering van het beschermingsbewind onmogelijk is zonder medewerking van de appellant.

Het hof heeft de wettelijke vereisten voor het instellen van een beschermingsbewind beoordeeld en geconcludeerd dat deze ten tijde van de bestreden beschikking voldaan waren. Echter, na de zitting heeft het hof geoordeeld dat de gronden voor de onderbewindstelling zijn komen te vervallen. De appellant heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat de bewindvoerder zich niet heeft verzet tegen de beëindiging van het bewind. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de instelling van het bewind betreft en het bewind opgeheven met ingang van 7 april 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 maart 2017
Zaaknummer: 200.194.537/01
Zaaknummer eerste aanleg: 4808926 BM VERZ 16-486
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. G. Nijmeijer.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- bewindvoering Limburg te [kantoorplaats] (hierna te noemen: de bewindvoerder).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 maart 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juni 2016, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot onderbewindstelling van alle (ook toekomstige) goederen van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren althans dit verzoek af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Nijmeijer.
2.3.1.
De bewindvoerder is conform bericht niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de aantekeningen van het gesprek van een medewerker van het Bewindsbureau van de rechtbank met [appellant] op 14 maart 2016;
- de brief van de bewindvoerder van 7 juli 2016;
- de brief van de bewindvoerder van 24 januari 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, over de goederen die [appellant] toebehoren of zullen toebehoren wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden met ingang van 1 april 2016 een bewind ingesteld, met benoeming van Gemeenschappelijke regeling voor sociale kredietverlening en schuldhulpverlening in Limburg (hof: kennelijk ook Bewindvoering Limburg te [kantoorplaats] genaamd) tot bewindvoerder.
3.2.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[appellant] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan. De kantonrechter heeft ten onrechte de goederen van [appellant] onder bewind gesteld. [appellant] is tot het indienen van het verzoekschrift tot onder bewindstelling gekomen, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat door onder bewindstelling zijn problemen met zijn huurachterstand zouden worden opgelost en dat hij in zijn huurwoning zou kunnen blijven wonen. [appellant] heeft echter onlangs zijn woning gedwongen moeten verlaten.
[appellant] is van mening dat hij is misleid. Hij wil de onderbewindstelling niet. Hij is van mening dat hij in staat is om zelf zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het maatschappelijk werk zal hem daar bij helpen. Volgens [appellant] bedragen zijn schulden geen € 10.000,- en moeten deze niet als problematisch gezien worden. Hij betaalt
€ 50,- per maand af op een huurachterstand. Ook op de schuld aan KPN wordt afgelost.
[appellant] stelt verder dat sinds de onderbewindstelling zijn schulden zijn toegenomen. Hij heeft nu weer een schuld bij de zorgverzekeraar die hij eerst niet had. Door zijn ziekte heeft hij hoge ziektekosten. [appellant] heeft geen vertrouwen meer in de huidige bewindvoerder.
3.4.
De bewindvoerder heeft schriftelijk verklaard van mening te zijn dat [appellant] enige financiële ondersteuning kan gebruiken. De uitvoering van het beschermingsbewind is echter onmogelijk, wanneer [appellant] niet wenst mee te werken.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.7.
Het hof is van oordeel dat ten tijde van het eigen verzoek van [appellant] en de bestreden beschikking voldaan was aan voornoemde wettelijke vereisten om een beschermingsbewind in te stellen over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant] . Het hof overweegt daartoe dat [appellant] heeft erkend dat ten tijde van zijn verzoek tot onderbewindstelling sprake was van schulden en dat die schulden voor hem de aanleiding vormden om het verzoekschrift in te dienen. [appellant] heeft in het verzoekschrift expliciet aangegeven dat zijn ex-vriendin de financiële zaken behartigde, dat na haar vertrek bleek dat zij steken had laten vallen en dat [appellant] door de bomen het bos niet meer zag en ook geen uitweg.
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat hij bij het aanvragen van zijn onderbewindstelling is misleid onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het hof aan deze stelling voorbijgaat. De kantonrechter heeft derhalve op goede gronden het meerderjarigenbewind ingesteld.
3.7.
Het bewind kan worden opgeheven indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW dan wel ambtshalve (artikel 1:449 lid 2 BW).
3.8.
Het hof is naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van oordeel dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat inmiddels de gronden voor de onderbewindstelling zijn komen te vervallen, waardoor de noodzaak voor het meerderjarigenbewind niet langer bestaat. Het hof overweegt daartoe dat thans niet langer aannemelijk is dat [appellant] niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof neemt tevens in aanmerking dat het contact tussen [appellant] en de bewindvoerder moeizaam verloopt, dat namens [appellant] is aangegeven dat [appellant] zich kan wenden tot het maatschappelijk werk voor hulp en begeleiding bij het beheren van zijn financiën en dat de bewindvoerder zich niet heeft verzet tegen de beëindiging van de onderbewindstelling.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof het bewind met ingang van 7 april 2017 opheffen wegens gebrek aan noodzaak daartoe en in zoverre de bestreden beschikking vernietigen.
3.10.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met aantekening in het Curatele- en Bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 maart 2016 voor zover het de instelling van het bewind over de periode vanaf 7 april 2017 betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende:
heft op met ingang van 7 april 2017 het bewind over de goederen van [appellant] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 1966;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze beschikking de eindrekening en -verantwoording aflegt aan [appellant] en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het bewindsbureau van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, overlegt;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze beschikking toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met aantekening in het Curatele- en Bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, H. van Winkel en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2017.