[appellante] heeft voorts zich erop beroepen dat een loonstop met terugwerkende kracht onmogelijk is (overigens zonder deze stelling te onderbouwen). Daarbij doelt zij op de eerste zin van de aan haar gerichte brief van PPDS van 1 juli 2016 (prod. 1 bij inl. dagv.), luidende:
Middels deze brief wil ik je informeren dat ik het loon stopzet per 01-06-2016.
Daarmee wordt door PPDS aangegeven, zo begrijpt het hof, dat het loon over de maand juni 2016, verschuldigd geworden aan het einde van die maand, niet wordt uitbetaald.
PPDS wijst erop dat [appellante] deze maatregel was aangezegd. In de brief aan [appellante] van 20 april 2016 schrijft zij, laatste zin (prod. 5 bij inl dag.):
Let op, ik wil je wijzen op je reintegratieverplichtingen en bij het niet naleven van deze afspraken (…), het tot financiële consequenties kan leiden.
Verder wijst PPDS op de mail van 10 mei 2016 (prod. 6 bij inl. dagv.), waarin staat:
Mocht je zonder bovengenoemde reden deze afspraak niet nakomen dan wordt de loondoorbetalingsbetaling per die datum stop gezet omdat jij je niet aan je re-integratie verplichting houdt.
[appellante] is op de afspraak niet verschenen.
Gelet op deze correspondentie kan niet aanstonds worden geoordeeld dat sprake is van een ‘loonstop met terugwerkende kracht’. De loonstop is immers vóór 1 juni 2016 aangekondigd.
Overigens is het hof van oordeel dat het niet betalen van loon een sanctie is op het – onterecht – niet voldoen aan de verplichting van [appellante] tot re-integratie. Dit niet voldoen kan uit zijn aard eerst achteraf worden geconstateerd, zodat ook eerst pas achteraf loonbetaling feitelijk kan worden gestaakt, zoals hier het geval. Het aannemen van een waarschuwingsverplichting, althans een aankondiging vooraf, is alleszins redelijk, maar aan die verplichting lijkt te zijn voldaan.